maandag 18 augustus 2008
Het literatuurloze universum
(Sergey Brin en Larry Page: De twee alumni van Stanford die de rest van de mensheid hebben herleid tot een hoopje googlende idioten.)
Over het einde van het papieren boek, en wat daarna komt
Ter gelegenheid van het Parijse Salon du livre, in maart van dit jaar, werd er een enorme stand ingericht voor het digitale boek. De rechtgeaarde lezer, zelfs al heeft hij slechts een vaag idee bewaard van de Aristotelische essentie die eeuwenlang gestreng is doorgegeven, haalt hier zijn neus voor op. Zo ook de correspondente van L’Express: ‘Il faut bien reconnaître, toutefois, que l'espace en question, 500m2 dédiés aux nouveaux outils de lecture numérique, n'est pas très chaleureux.’ Even later valt het haar op dat er voornamelijk pubers bij de stand blijven staan. Aristotelisch geschoolde mensen van stand gaan uiteraard meteen op zoek naar in zacht leder gebonden meesterwerken. Wat tot voor kort als een generatiekloof werd ervaren, is een breuklijn geworden, een cesuur in de westerse cultuurgeschiedenis: ‘jongeren’ hebben een andere smaak dan ‘ouderen’. Die alarmerende boodschap zat ook verborgen in een opmerkelijk Knack-artikel over de Nederlandstalige canon. Het artikel kan de indruk wekken dat jongens en meisjes van zestien wel degelijk geïnteresseerd zijn in Pallieter of De witte, als er maar exemplaren van die boeken worden gedrukt en verdeeld. Als jongens en meisjes van zestien lezen, dan maken ze een keuze die op een radicaal andere manier wordt bepaald dan in de tijd van Timmermans. Die laatste volgde op zijn vijftiende avondonderwijs in de tekenschool en had toegang tot een beperkt aantal boeken. Een hedendaagse vijftienjarige kan eenvoudigweg alles wat ooit is gepubliceerd aanvragen, kopen en lezen.
Heuristiek van het vijfde knoopsgat
De gevreesde breuklijn is het gevolg van revolutionaire culturele logistiek.
Al het gekende werk van antieke schrijvers past op een paar dvd’s. De muur groene (Grieks) en rode (Latijn) banden van Loeb classical library met keurige edities van de antieke meesters is een buitenissig symbool van het analoge verleden geworden. Elke papieren bibliotheek lijkt een variant van de villa van Augustus op de Palatijnse heuvel nabij het Forum Romanum. Het is een plek in verval die voortdurend wordt gerestaureerd. Een memoriaal dat het verleden celebreert. Een heimweemachine. Toch bezitten de Epoden van Horatius, met al hun metrisch verantwoord onbehagen, dezelfde kracht op het scherm als op papier.
Ten tijde van Horatius, ruim tweeduizend jaar terug, werden de Epoden bewaard op perkamentrollen. Er was slechts een gering aantal exemplaren in omloop. De teksten werden meer voorgedragen dan gelezen. Bovendien bezat het publiek voldoende parate kennis om de talloze literaire verwijzingen te begrijpen. Een pdf, een e-reader of een schermbeeld vormen de tegenpolen van de perkamentrol. Het digitale bestand is onstoffelijk, oneindig vermenigvuldigbaar en ultiem vergankelijk. Slechts een minderheid van de hedendaagse lezers deelt een grondige kennis van de antieke en joods-christelijke cultuur, of van de intellectuele traditie die is gemunt tijdens de verlichting. Maar ook meer hedendaagse ijkpunten zijn zelden geldig voor de meerderheid. Dragers en kanalen voor informatie en cultuur zijn oneindig veelzijdig geworden. De versplintering van onze referentiekaders wordt mede versterkt door de geïnstitutionaliseerde willekeur van web 2.0. Wat te denken van de recente beslissing van de Concentra-groep (uitgever van de kranten Gazet van Antwerpen en Het belang van Limburg) om de berichtgeving van het persagentschap Belga in te ruilen voor zoekacties via Google reader? De klassieke nieuwsgaring wordt hier ingeruild door journalisten die het web afgrazen op zoek naar nieuws. Journalistieke conventies kraken onder het gewicht van de zoekmachines. Vindbaarheid is een gezagsargument geworden. De ranking en het aantal hits bij Google, een vorm van heuristiek voor zwakbegaafden, overschaduwen de betrouwbaarheid en kwaliteit van informatie. Literaire teksten zullen die beweging volgen, op straffe van irrelevant te worden. Nog niet zo lang geleden inspireerde de verzuring en desintegratie van de boeken uit de periode 1850-1950 ons tot een planetaire angstpsychose. Dat is allang passé. Halsoverkop worden archieven en bibliotheken integraal gescand, in de hoop dat protocollen en formaten langer geldig blijven dan de dragers waarop ze worden bewaard.
Dynamiek en machines
In haar dankrede bij het aanvaarden van de Nobelprijs voor literatuur beweerde Doris Lessing dat er niemand schrijver is geworden buiten de traditie om. Elke schrijver is volgens haar groot geworden in een huis vol boeken. De sociologische waarde van die bewering valt te betwisten. Vast staat dat geen enkele toekomstige schrijver nog zonder beeldscherm zal opgroeien. En de traditie waarop Lessing zich beroept, zal een fundamentele wijziging ondergaan, onder druk van de acute informatiestress die ons allen in de greep houdt. Je hoeft het belang van de grote Westerse cultuurcanon niet in twijfel te trekken om te beseffen dat die al geruime tijd niet meer zaligmakend is. Uiteraard weet niemand meer wat we exact bedoelen met de canon, laat staan dat we in staat zouden zijn om eensgezind een museale keuze te maken. In de goede oude tijd hadden kunstenaars en schrijvers nog het recht op vergetelheid, wat het comfort van lezers en kunstminnaars zeker niet verkleinde. Vandaag is vergetelheid, net als privacy, het slachtoffer van wat de Italiaanse futurist Marinetti zou omschrijven als een samenspel van ‘dynamiek en machines’: digitale simultaneïteit. In Utah trachten de volgelingen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen alle doden ter wereld te redden van de vergetelheid door hen genealogisch te ontsluiten. Tal van ‘nationale literaturen’ vormen het mikpunt van vergelijkbare ‘verlossende’ acties, niet ondernomen door Mormonen, maar door al dan niet digitaal geharde literatuurwetenschappers. Helemaal bizar is het recente plan van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF) en het Huygens Instituut om een papieren canon te fabriceren. Zulke nodeloos dure analoge wanhoopsdaden zijn tot mislukken gedoemd, laat staan dat een richtinggevende canonlijst oude stijl het wondermiddel zou zijn om de nieuwe generaties lezers aan de literatuur te brengen. Als je opgroeit met je duim op de shuffle-toets is dat allemaal wat minnetjes.
De digitale bigbang heeft een universum van niet gebruikte informatie laten ontstaan. In een uithoek van die onmetelijke ruimte wordt een digitale totaalbibliotheek gebouwd. Het is er zo nieuw dat je om de zoveel dagen een opzienbarende gebeurtenis meemaakt. Eerder dit jaar maakten we bijvoorbeeld de opening mee van het project Gallica, een met verbluffende tools uitgeruste digitale bibliotheek met titels uit de Bibliothèque Nationale. De mogelijkheden van die kennisplatformen brengen lezers in ademnood en voeren de snelheid van kennisoverdracht radicaal op. Als toegankelijkheid een criterium is om de betovering van literatuur te meten, dan bestaat er eigenlijk geen verborgen kennis meer. De betovering lijkt verbroken.
Omstreeks het midden van de jaren negentig nestelde de digitale nachtmerrie zich in het discours van ondergangsdenkers. Een boek als Escape velocity. Cyberculture at the end of the century (1996) van Mark Dery deed het ergste vermoeden. En terecht. Dery stelt een aantal cruciale vragen die ook vandaag nog richting zouden moeten geven aan het debat. Wie heeft er baat bij de digitalisering? Het internet wordt gebruikt door de bevolking van ontwikkelde landen. Als je pech hebt en je wordt geboren in Haïti, waar je vervolgens naar een halve korst beschimmeld brood moet graven op een stortplaats in Port-au-Prince, dan zit je ’s avonds niet te bloggen over de winkels waar je volgend weekend gaat shoppen. Het internet en de gedigitaliseerde cultuur vuren de zelfverwezenlijking van de bevoorrechte westerling in hoge mate aan. In je eentje kun je, gezeten aan je laptop, werkelijk alles voor mekaar krijgen. Aan- en verkopen, geld verdienen, leren, bidden, communiceren, ontspannen, klaarkomen – alle aspecten van het leven zijn beheersbaar met een muisklik. Als Christopher Lasch, de grootste der naoorlogse Amerikaanse moralisten, dit stadium in de menselijke eenzelvigheid had meegemaakt, dan had hij The Culture of Narcissism herschreven en had hij het door hem gewraakte narcisme geen pathologisch verschijnsel genoemd, maar regelrechte massahysterie. De moderne mens is, volgens Lasch, volledig teruggeplooid op zichzelf. Die bekrompen persoonlijkheid is absoluut en sluit naadloos aan bij het heilige streven naar vrijheid, macht en efficiëntie. De digitale ruimte is gevuld met de emotionele en artistieke diarree van miljoenen narcisten die aandacht en bewondering opeisen van anderen. Na vele eeuwen van intens oefenen heeft de samenleving een sublieme staat van amoraliteit bereikt. Murw geslagen door zoveel treurnis praten over de toekomst van de literatuur heeft net hetzelfde effect als de menselijke barrière die enkele nuttige idioten trachtten te vormen in Irak, bij het begin van de bombardementen in maart 2003: geen.
Marx weerlegd
De cultuurkritiek van Lasch en Dery is geworteld in een diep wantrouwen tegenover de economie zoals die zich sinds het einde van de negentiende eeuw heeft ontwikkeld. Oud-marxist Lasch parafraseert het thema van de vervreemding als symptoom van het kapitalisme: de mens is in de eerste plaats geen mens meer, maar een onderdeel van het productieproces. Dery vervangt het klassieke productieproces door de digitalisering. De mens neemt de virtuele werkelijkheid ernstiger dan de eigen ervaring. Het internet vervreemdt de mens van zichzelf en van de gemeenschap, tot er een gefragmenteerde persoonlijkheid overblijft die zeer volgzaam meeloopt in de burgerlijke orde. Ruim tien jaar na Dery is een meerderheid van de bevolking online, mede op aandringen en met hulp van de overheid. De angst voor fragmentatie heeft het afgelegd tegen de angst economische achterstand op te lopen. Digitale ontsluiting is een majeure factor geworden bij het bepalen van beschavingspeil en concurrentiekracht – eigenschappen die niet bepaald geassocieerd worden met een analoge, papieren cultuur. Bovendien is er geen volksopstand uitgebroken toen de glasvezeldraad onze woonkamers binnendrong. We zijn niet onblij met de amoraliteit van het internet. Integendeel, de digitalisering lijkt ertoe bij te dragen de vervreemding wordt teruggedrongen. Een overgrote meerderheid ervaart in de digitalisering een uitdrukking van hun diepste zelf, wat in marxistische termen haast overeenkomt met het opperste geluk.
Van alle dotcomgekken uit de woeste digitale golf van de jaren negentig zijn Larry Page en Sergey Brin het meest succesvol gebleken. Hun multinational Google is in zijn eentje verantwoordelijk voor de grootste transfer van reclame-inkomsten in de moderne tijd. Het product van Brin en Page is een steeds krachtiger uitgebouwde zoekmachine die almaar meer nevenfuncties opslokt. In oktober 2006 kocht Google bijvoorbeeld YouTube voor 1,65 miljard dollar. Dat was amper negentien maanden na de oprichting van YouTube, en op een moment dat er 67 werknemers in dienst waren. Het is moeilijk te bevatten hoe je een bedrijf moet waarderen dat handelt in pageviews en Laschiaans narcisme. En net die vuilbak vol onduidelijke fragmenten en erbarmelijke onbenulligheden wordt door Jeff Gomez in Print is dead. Books in our digital age omschreven als een van de symptomen van de ondergang van het gedrukte boek.
Het universele hobbyisme
Gomez beschrijft hoe YouTube de tijdgeest vat door het universele hobbyisme een nieuwe vorm te geven. YouTube bestaat bij gratie van de miljoenen mensen die lukraak beelden opnemen met een gsm of een digitale camera. De techniek beïnvloedt de werkelijkheid – en niet andersom. In plaats van Rilke te lezen of karamelleverzen te schrijven hebben jongeren iets beters om handen: met filmpjes klooien. Literatuur moet het opnemen tegen een enorm uitgebreid digitaal keuzeaanbod. Wie opgroeit in de algoritmische wereldorde van Google en de rommelbak van YouTube heeft een fundamenteel andere kijk op informatie en entertainment, al was het maar omdat de digitale gehaktmolen alle oude tegenstellingen en culturele paradigma’s fijnmaalt. Alleen analoge bejaarden begrijpen het verschil tussen hoge en lage cultuur nog. En wie weet, zo suggereert Jeff Gomez, zijn zij straks nog de enigen die papieren boeken en literatuur lezen.
De mannen achter Google en YouTube hanteren een voluntaristische bedrijfsethiek. Google streeft naar rendement en wil tegelijkertijd de wereld bevrijden door steeds wildere informatiestromen op gang te brengen en te stroomlijnen. Hoe zwak die overtuiging staat, blijkt uit de censuur die Google toepast op vraag van de Chinese overheid. Bovendien beantwoorden de zoekmachines veeleer aan een ‘infantiel ethos’, een term die door Benjamin Barber is geijkt in diens De infantiele consument . Hij doelt hiermee op een logica die op de grootste gemene deler mikt en aldus alle angsten en doembeelden van cultuurpessimisten in de praktijk brengt.
Googles expansiedrift wordt niet zonder meer op applaus onthaald, hoewel de digitale bibliotheek van de zoekmachine op korte tijd een omvang zal krijgen die moeilijk te bevatten is. Wereldwijd zijn er vele bibliotheken, zoals die van de Universiteit Gent, die een deel van hun collectie laten digitaliseren in het Library Project van Google. Het gaat om copyrightvrije publicaties die worden gelinkt aan het Book Search Project. De beschikbaarheid wordt nog groter door uitgeverscatalogi aan Google te verbinden via het Partner Programma. Het boek verschijnt in zoekopdrachten, je kunt er enkele bladzijden in browsen en het eventueel online bestellen. Uitgevers hebben haast geen andere keuze dan Google te volgen, hoewel je je kunt afvragen waarom de keuzemogelijkheid van de consument zo moet worden opgeblazen. Het antwoord is heel eenvoudig: omdat het kan.
Het uitgeverijloze universum
Die vanzelfsprekende dwang wordt keihard veroordeeld door Andrew Keen in De @-cultuur. Hoe internet onze beschaving ondermijnt. Googles ethische droom is volgens Keen een nachtmerrie die onzinnig narcisme in de plaats stelt van kritische zin, controleerbare feiten en auteursrechten. Keen pleit voor een internetgebruik dat technische innovatie koppelt aan dezelfde kwaliteitsnormen die analoge media zich opleggen. Het is onmogelijk niet akkoord te gaan met Keen op dit punt. In zijn cultuurpessimisme steekt Keen echter Christopher Lasch de loef af. Als je web 2.0 uitsluitend ervaart als een moeras van gekunsteldheid en leeghoofdig amateurisme, dan volgt het doemdenken vanzelf. Maar daarmee tover je de digitale mesthoop niet weg. Midden jaren tachtig voerde media-ecoloog Neil Postman een exorcisme uit op de door tv verziekte Amerikaanse samenleving. Al dat morren en grommen heeft de loop van de geschiedenis allerminst veranderd. En ook vandaag kun je alleen maar vaststellen dat de techniek een voorsprong heeft genomen die velen in verwarring achterlaat, de boekindustrie op kop.
Uitgevers, auteurs en lezers zijn terechtgekomen in een maalstroom van voorspelbare tumulten. De laatste echt grote schok in de analoge boekencultuur was de introductie van de paperback. Sinds Gutenberg waren er geen radicale breuken ontstaan in het klassieke uitgeefpatroon. Het spreekwoordelijke conservatisme in de papieren cultuur leek ook ongeschonden de eerste komst van het e-book te overleven, eind jaren negentig. De introductie van die eerste generatie e-books was immers uitgedraaid op een fiasco, zodat iedereen zonder schroom Doris Lessing kon bijvallen: het papieren boek was en bleef de enige echte cultuurdrager. Vandaag liggen de kaarten anders. Het grootste verschil met het eind van de twintigste eeuw is de implosie van de muziekbranche. Muziekuitgevers klampen zich als drenkelingen vast aan Digital Rights Management (DRM) om hun copyrights, en dus hun inkomsten, veilig te stellen. Het al dan niet illegaal downloaden van muziekfiles heeft de bodem onder de muziekbranche weggeslagen. Zowel werknemers als groepen zijn de afgelopen jaren massaal gedumpt omdat het businessmodel van de muziekuitgevers zo lek als een zeef was. Tijdens zijn korte bestaan begin deze eeuw heeft Napster de grootste culturele ramp na de Tweede Wereldoorlog veroorzaakt: eigenlijk verwacht de consument gratis producten. Nu de laatste generatie e-readers beloftevoller en gebruiksvriendelijker is (op de winkelprijs na), lijkt het eerder logisch dat ook de boekenwereld in de nabije toekomst een beeldenstorm zal beleven. Als je terugkijkt hoe razendsnel de i-pod is ingeburgerd, waarom zou pakweg een Apple-versie van een e-reader dan niet even succesvol kunnen zijn?
In het eind vorig jaar verschenen rapport ‘To Read or Not to Read’ van de National Endowment for the Arts (NEA) werd bewezen dat de ontlezing in Amerika een hard feit is. De digitalisering compenseert het verlies aan leescultuur niet. Leeszwakke burgers ondervinden meer problemen bij het interpreteren van de continue nieuwsstroom, wat de gezondheid van de democratie schade toebrengt. Eens te meer zijn boekenuitgevers en auteurs intens op zoek naar een publiek. Ze doen dat zelfs niet in de eerste plaats om de ethische redenen die het NEA aanhaalt, maar eerder uit pure overlevingsdrang. De boekencultuur is aanbeland in een boeiende maar verwarrende overgangsperiode waarvan niemand de uitkomst kent. Het is een uitvergrote versie van wat socioloog Zygmunt Baumann ‘vloeibare moderniteit’ noemt: een situatie waarin heden en verleden zo door elkaar heen lopen dat je moeilijkheden hebt bij het bepalen van ijkpunten. Een bijkomende moeilijkheid is het Nederlandse taalgebied zelf: dat heeft de omvang niet mee.
In het debat over de vergrijzing, dat zonder meer langs dezelfde lijnen van wanhoop en heimwee loopt die het denken over de toekomst van het boek bepalen, is er een sterk aanvoelen van eindigheid geslopen: in plaats van welvaart te creëren, gaat de aandacht naar het behoud ervan. Van die welvaart lijkt er slechts een beperkte voorraad te zijn. Je vindt dat reductionistische masochisme ook terug in het debat over de arbeidsmarkt zelf: de lump of labour-theorie. Jarenlang is er getwist over de vraag of arbeid een zero sum game is. Arbeidsduurvermindering zou dan extra banen opleveren; een bewering die intussen vrij algemeen wordt weerlegd. Er is een gelijkenis tussen arbeid en lezen. Met de definitieve introductie van e-readers zal blijken of een toenemend aantal digitale lezers betekent dat er analoge lezers verdwijnen – daar hebben we vandaag geen duidelijk zicht op. Het afgrijselijke scenario is dat de lump of readers-theorie zou kloppen. Zelfs als er slechts een klein deel van de analoge boekenverkoop zouden worden opgeslorpt door een digitale variant, dan zou dit bij vele boekproducties de marges onder druk zetten en het uitgeefprogramma ontwrichten. Maar het risico om hele generaties digitale inboorlingen te laten opgroeien zonder hen in contact te brengen met literaire teksten, op welke drager dan ook, is voor de toekomst van de literatuur een nog veel groter rampscenario. Wie de dimensies van de digitale revolutie kan vatten, weet dat we eigenlijk aan een race tegen de klok zijn begonnen om te voorkomen dat de literatuur een volstrekt marginale keuzemogelijkheid in de entertainmentsupermarkt wordt.
Harold Polis
Mark Dery, Escape velocity. Cyberculture at the end of the century (1996)
Jeff Gomez, Print is dead. Books in our digital age (2008)
Frank Hellemans, ‘De top-50 van de Vlaamse literatuur’. In Knack van 1 april 2008
Andrew Keen, De @-cultuur. Hoe internet onze beschaving ondermijnt (2008)
Christopher Lasch, The Culture of Narcissism (1980)
Digitale bibliotheek Gallica.
Het rapport ‘To Read or Not to Read’ kun je volledig downloaden.
(Dit artikel verscheen eerder in Deus ex Machina van juli 2008.)
zaterdag 2 augustus 2008
Uren met Cyriel Verschaeve
Het was lang zoeken naar een nationalistisch geïnspireerde artistieke duivelaanjager, maar uiteindelijk kan een weldenkend mens niet om Cyriel Verschaeve heen. Priester-dichter Verschaeve heeft in zijn leven bijzonder veel uitgespookt. Naast dichten tegen de sterren op, bewierookte hij religieuze kunst, schreef hij militant proza, beeldhouwde hij en hield hij van katten. Eeuwige roem heeft hij verdiend door zijn combinatie van zelfmoordneigingen, politiek en krukkige metaforen. De afgelopen weken zijn er verrassend veel vermeende nazi’s opgedoken. Maar over Verschaeve kunnen vriend en vijand het eens zijn: hij was een zwarte.
Verschaeves verzameld werk bevat acht dikke delen. Tel daarbij de ruim achttien afleveringen van het jaarboek Verschaeviana en het wordt snel duidelijk dat Verschaeve lezen plaats in beslag neemt. Schrijven was echter niet zijn fort. Dat is ook een van de conclusies van biograaf Romain Vanlandschoot in zijn onovertroffen biografie Kapelaan Verschaeve. Het oeverloze gelul van Verschaeve kent zijn gelijke niet in de Vlaamse literatuur. Om zijn iele talent te verdoezelen, pompte Verschaeve met een blaasbalg zijn zinnen op. Die bombastische woordenkramerij kan bij de ongeoefende lezer de indruk wekken dat Verschaeve ook werkelijk iets vertelt. Verschaeve vertelt echter niet, hij waagt zich niet aan verklaringen en wil de werkelijkheid niet doorgronden. Hij voelt en tracht die emotionele uitbarstingen zo secuur mogelijk op schrift te stellen.
De Dietse utopie
Op jonge leeftijd werd Verschaeve in de Duitse universiteitsstad Jena getroffen door een bekering tot het Germanendom. De Latijnse cultuur probeert zogezegd de feiten te ordenen, lijdt aan redeneerdwang, struikelt over het zoveelste ‘discours de la méthode’. De Germaanse cultuur daarentegen geeft zich aan de werkelijkheid over en voelt. Dat sloot beter aan bij Verschaeves geloof in een op God gebaseerd natuurrecht. Wat God aan de mensen heeft gegeven, is heilig: taal, grond en bloed. Evangelische waarden zijn eerder een vervelende bijkomstigheid in de geloofsbeleving van priester Verschaeve. Een van de grootste dieptepunten in zijn oeuvre is zijn boek Jezus, een omvangrijke vie romancée uit 1939 waarin Verschaeve de apostelen haast te vuur en te zwaard het woord laat verkondigen, en Paulus net niet een Stahlhelm draagt en Heinrich heet. Een wensdroom heet zoiets. De oorlog geeft Verschaeve de kans om zijn Dietse utopie ten volle te beleven. Groot-Nederland liep volgens hem tot aan de Somme. Pater Stracke trok die grens zelfs onder Parijs. Dat waren nog eens tijden.
En dan zijn er de onvermijdelijke dagboeken. In augustus 1944 wordt Verschaeve door de SS ontzet, naar Duitsland gevoerd en als ‘adviseur’ toegevoegd aan de door Jef van de Wiele georchestreerde Vlaamse regering in ballingschap. De terugtocht eindigt in Tirol, nabij Insbruck. Daar schrijft hij over Schiller, Rubens en andere lieflijke thema’s: ‘Ik wenste dat Duitsland in schoonheid zou ondergegaan zijn. Wie in schoonheid sterven mocht, zal zeker herleven.’ Onophoudelijk roept Verschaeve op zich te melden voor het Oostfront en te vechten. ‘Het geweten moet een oordeel kunnen vellen, zoals de soldaat moet kunnen sneuvelen.’ Eind jaren tachtig verscheen de wetenschappelijk verantwoorde editie van de dagboeken in Verschaeviana. De vele pagina’s ongecensureerde en niet eerder gepubliceerde nazistische rotzooi baarden opzien. Ze doen dat nog steeds.
Herstelgerichte dialoog
Intussen is het zover dat het belang van Verschaeve en zijn daden in de ogen van sommigen voor interpretatie vatbaar zijn. De meeste moderne nationalisten willen niets met de erfenis van Verschaeve te maken hebben, laat staan dat ze rooms-katholieke integristen zijn of allemaal een klare kijk hebben op wat er zich in de geschiedenis heeft afgespeeld vóór de Sint-Michielsakkoorden van 1993. Ter voorbereiding van hun grote sprong voorwaarts parafraseren ze met plezier de uitspraak van Ernest Renan over het dagelijkse plebisciet: de natie is een groep mensen die samen grootse dingen wil verwezenlijken. Fluisterend voegen ze er dan die andere uitspraak van Renan aan toe: essentieel voor een natie is ook dat er veel wordt vergeten.
Een aantal symbooldossiers moet voorgoed gesloten worden. De Franse filosoof Jean-Marc Ferry (ULB) voert in dit opzicht een lovenswaardig pleidooi voor een herstelgerichte dialoog tussen Vlamingen en Franstaligen. Maar een figuur als Verschaeve vergeten, dat is wel het laatste wat er moet gebeuren. Zijn in razernij geschreven tirades geven een pijnlijk scherp beeld van een artistieke extremist met een geperverteerd godsbeeld. Verschaeve is een misdadige dwaas geweest, maar ook een van de invloedrijkste Vlaamse schrijvers van de twintigste eeuw. Generaties katholieke nationalisten hebben zich aan zijn haat gelaafd, zijn bloedmythologie beleden en zich gewenteld in de heilige nederlaag die Verschaeve zo dierbaar was. Het kan geen kwaad om heel af en toe wat Verschaeve te lezen en zich ook van die passage in de geschiedenis bewust te zijn.
Harold Polis
(Dit stuk verscheen eerder in De Morgen van 23 juli 2008.)
Verschaeves verzameld werk bevat acht dikke delen. Tel daarbij de ruim achttien afleveringen van het jaarboek Verschaeviana en het wordt snel duidelijk dat Verschaeve lezen plaats in beslag neemt. Schrijven was echter niet zijn fort. Dat is ook een van de conclusies van biograaf Romain Vanlandschoot in zijn onovertroffen biografie Kapelaan Verschaeve. Het oeverloze gelul van Verschaeve kent zijn gelijke niet in de Vlaamse literatuur. Om zijn iele talent te verdoezelen, pompte Verschaeve met een blaasbalg zijn zinnen op. Die bombastische woordenkramerij kan bij de ongeoefende lezer de indruk wekken dat Verschaeve ook werkelijk iets vertelt. Verschaeve vertelt echter niet, hij waagt zich niet aan verklaringen en wil de werkelijkheid niet doorgronden. Hij voelt en tracht die emotionele uitbarstingen zo secuur mogelijk op schrift te stellen.
De Dietse utopie
Op jonge leeftijd werd Verschaeve in de Duitse universiteitsstad Jena getroffen door een bekering tot het Germanendom. De Latijnse cultuur probeert zogezegd de feiten te ordenen, lijdt aan redeneerdwang, struikelt over het zoveelste ‘discours de la méthode’. De Germaanse cultuur daarentegen geeft zich aan de werkelijkheid over en voelt. Dat sloot beter aan bij Verschaeves geloof in een op God gebaseerd natuurrecht. Wat God aan de mensen heeft gegeven, is heilig: taal, grond en bloed. Evangelische waarden zijn eerder een vervelende bijkomstigheid in de geloofsbeleving van priester Verschaeve. Een van de grootste dieptepunten in zijn oeuvre is zijn boek Jezus, een omvangrijke vie romancée uit 1939 waarin Verschaeve de apostelen haast te vuur en te zwaard het woord laat verkondigen, en Paulus net niet een Stahlhelm draagt en Heinrich heet. Een wensdroom heet zoiets. De oorlog geeft Verschaeve de kans om zijn Dietse utopie ten volle te beleven. Groot-Nederland liep volgens hem tot aan de Somme. Pater Stracke trok die grens zelfs onder Parijs. Dat waren nog eens tijden.
En dan zijn er de onvermijdelijke dagboeken. In augustus 1944 wordt Verschaeve door de SS ontzet, naar Duitsland gevoerd en als ‘adviseur’ toegevoegd aan de door Jef van de Wiele georchestreerde Vlaamse regering in ballingschap. De terugtocht eindigt in Tirol, nabij Insbruck. Daar schrijft hij over Schiller, Rubens en andere lieflijke thema’s: ‘Ik wenste dat Duitsland in schoonheid zou ondergegaan zijn. Wie in schoonheid sterven mocht, zal zeker herleven.’ Onophoudelijk roept Verschaeve op zich te melden voor het Oostfront en te vechten. ‘Het geweten moet een oordeel kunnen vellen, zoals de soldaat moet kunnen sneuvelen.’ Eind jaren tachtig verscheen de wetenschappelijk verantwoorde editie van de dagboeken in Verschaeviana. De vele pagina’s ongecensureerde en niet eerder gepubliceerde nazistische rotzooi baarden opzien. Ze doen dat nog steeds.
Herstelgerichte dialoog
Intussen is het zover dat het belang van Verschaeve en zijn daden in de ogen van sommigen voor interpretatie vatbaar zijn. De meeste moderne nationalisten willen niets met de erfenis van Verschaeve te maken hebben, laat staan dat ze rooms-katholieke integristen zijn of allemaal een klare kijk hebben op wat er zich in de geschiedenis heeft afgespeeld vóór de Sint-Michielsakkoorden van 1993. Ter voorbereiding van hun grote sprong voorwaarts parafraseren ze met plezier de uitspraak van Ernest Renan over het dagelijkse plebisciet: de natie is een groep mensen die samen grootse dingen wil verwezenlijken. Fluisterend voegen ze er dan die andere uitspraak van Renan aan toe: essentieel voor een natie is ook dat er veel wordt vergeten.
Een aantal symbooldossiers moet voorgoed gesloten worden. De Franse filosoof Jean-Marc Ferry (ULB) voert in dit opzicht een lovenswaardig pleidooi voor een herstelgerichte dialoog tussen Vlamingen en Franstaligen. Maar een figuur als Verschaeve vergeten, dat is wel het laatste wat er moet gebeuren. Zijn in razernij geschreven tirades geven een pijnlijk scherp beeld van een artistieke extremist met een geperverteerd godsbeeld. Verschaeve is een misdadige dwaas geweest, maar ook een van de invloedrijkste Vlaamse schrijvers van de twintigste eeuw. Generaties katholieke nationalisten hebben zich aan zijn haat gelaafd, zijn bloedmythologie beleden en zich gewenteld in de heilige nederlaag die Verschaeve zo dierbaar was. Het kan geen kwaad om heel af en toe wat Verschaeve te lezen en zich ook van die passage in de geschiedenis bewust te zijn.
Harold Polis
(Dit stuk verscheen eerder in De Morgen van 23 juli 2008.)
Abonneren op:
Posts (Atom)
Brief aan Pascal Chabot
Beste Pascal Chabot , Met veel plezier heb ik uw nieuwe boek Avoir le temps. Essai de chronosophie (Puf) gelezen. Ik raad het iedereen aa...
-
Bookmark this on Delicious Niets. Dat gebeurde er in het leven van de Brit W.N.P. Barbellion tussen 1908 en 1912. Zeker, hij koesterde be...
-
Op zondag 9 mei om 10.00 uur ben ik te gast bij Pat Donnez op Klara, in zijn programma Berg en Dal . Het programma kan je nadien vier weken...
-
Filosofiehuis Het Zoekend Hert organiseerde, in samenwerking met het Humanistisch verbond , een presentatie van Autonomie op 24 maart. J...