Posts tonen met het label Google. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Google. Alle posts tonen

dinsdag 8 september 2009

Schrijver zoekt publiek (liefst betalend)

Furl this page

Digg!

Delicious
Bookmark this on DeliciousHet ebook is een onvermijdelijke stap in een revolutie die al veel langer bezig is: de digitalisering van kennis, cultuur en informatie. Het ontstaan van een nieuw medium voor literatuur belooft evenveel kansen als bedreigingen.

Heel lang deed de boekenwereld alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Terwijl de muziekindustrie eind jaren negentig op spectaculaire wijze implodeerde onder druk van de digitalisering, bleven schrijvers en uitgevers hardleers analoog denken. Er werd voorzichtige pogingen ondernomen om zich een digitale toekomst in te beelden, maar het algemene boek bleef buiten schot. De liga van cultuurpessimisten waarschuwde dat het einde van het boek zou leiden tot de ondergang van de beschaving. Aan het duizendjarige rijk van het bedrukte papier leek geen eind te komen. Dat is vandaag wel even anders.

Geruisloos is elk onderdeel van onze wereld gedigitaliseerd. De vertrouwde beeldcultuur die we consumeerden via de kabelaansluiting en de dvd-speler is uitgegroeid tot een schermcultuur die werkelijk alles annexeert. Op korte tijd heeft een meerderheid van de bevolking toegang gekregen tot het digitale universum. Analoge media zijn hun monopolie definitief kwijt. Voor boeken breekt er, net als voor kranten en tijdschriften, een even boeiend als onvoorspelbaar tijdperk aan.

Die schok komt hard aan. Sinds de hoogdagen van de Antwerpse meesterdrukker Christoffel Plantijn, in het tweede deel van de zestiende eeuw, was er voor schrijvers en uitgevers fundamenteel niets veranderd. Een schrijver bezorgt zijn tekst aan een uitgever. Die beslist of hij er een boek van maakt. Hij laat het boek drukken en verkoopt het aan lezers. Met de opbrengst van de verkoop financiert hij zijn bedrijfskosten en betaalt hij de schrijver. In de loop der eeuwen is dit systeem fel uitgebreid en geperfectioneerd. En vooral: het boek is een massaproduct geworden. De digitalisering zet dit bedrijfsmodel op losse schroeven. Alle spelers uit de boekenwereld worden in deze revolutionaire tijden elkaars objectieve bondgenoot. Behalve parasitaire organisaties, zoals Google.

Bij de dotcompsychose eind jaren negentig stak er een naïef radicalisme de kop op dat vandaag weer op sympathie kan rekenen. De blogosfeer en de community’s van web 2.0 werken als een gigantische interactieve selfpublishing-machine, waarbij schrijvers lezers zijn en vice versa. Analoge schrijvers en uitgevers zijn schijnbaar overbodig geworden. Zij werken met een closed shop die niet meer compatibel is met de live vrijheid van het digitale universum. Bovendien moet je naar een winkel om er te betalen voor een papieren boek, terwijl steeds meer mensen gewend zijn om spullen te downloaden, liefst zo gratis mogelijk. In die context is het auteursrecht hinderlijk voor het naïeve aanwezigheidsgeloof (‘ik kan het googlen, dus het bestaat’) dat in de plaats komt van het werkelijke bezit van een tekst en de lectuur ervan. Dat is het angstaanjagende stuk: worden de betalende analoge lezers op termijn gratis digitale lezers of komt er een mengvorm?

Net zoals web 2.0 een plek is voor journalistiek zonder journalisten, ontstaat er een literatuur zonder (betaalde) schrijvers. Dat doen we toch wel even zelf? Zo had Barack Obama zijn yes we can ook weer niet bedoeld. Hoe minder vakmanschap een rol speelt in de manier waarop we de wereld ervaren, hoe meer we onze tijd verprutsen. Vloertegels, meubels, schilderwerken: we doen het allemaal wel even zelf. Een van de gevolgen is deerniswekkende lelijkheid die overal en altijd opduikt. Even hulpeloos springen we met om met cultuur- en geestesleven, if at all. In een poging een moderniteit te bereiken die bij onze toegenomen welvaart past, kiezen we meestal voor spektakel. Literatuur wordt, net als andere gedrukte media, eerder als saai ervaren. Dat vooroordeel is sinds de totale globalisering van de amusementscultuur alleen maar feller geworden. Om literatuur als medium goed te begrijpen, heb je bovendien algemene kennis nodig. We hebben er echter voor gekozen om het onderwijs toe te spitsen op vaardigheden, waardoor literatuur automatisch elitairder en saaier wordt.

Uiteindelijk doen we het toch even zelf. De expansie van de blogosfeer zorgde voor een big bang van narcisme, excessieve polemiek en amateurschrijvers die gelijkgezinde meningen eindeloos herhalen. De Amerikaanse journalist Bill Wasik hekelt die ‘gefilterde informatie’. In zijn recent verschenen boek And then there’s this. How stories live and die in viral culture beschrijft hij ook de kracht van web 2.0: sommige verhalenvertellers, schrijvers en journalisten slagen er in om op eigen houtje veel lezers te bereiken. De macht van het individu neemt toe. En de zeer klassieke drang om te vertellen geeft de doorslag. Blijkbaar is de mens genetisch geprogrammeerd om verhalen door te geven. Elke keer opnieuw gaan we daarbij op zoek naar bronnen, voorbeelden, metaforen die we kunnen delen met soortgenoten. De ondergang van de beschaving is dus nog niet voor morgen. Maar de radicale decentralisatie en democratisering van verhalen, kennis en informatie zorgt wel voor de belangrijkste paradigmawissel sinds de uitvinding van de boekdrukkunst.

Het ebook is een noodzakelijke poging van de boekensector om greep te krijgen op een situatie die totaal uit de hand loopt. Digitale lezers gaan heus niet blijven wachten op schrijvers en uitgevers die zweren bij een boekencultuur die haar strepen heeft verdiend. De jacht op de digitale lezer is geopend. Geen moment te vroeg. Alleseters zoals Google zijn volop oude en nieuwe copyrights aan het opzuigen. Die vraatzucht mag zonder meer onze achterdocht wekken. Zo is het een historische vergissing om de totale digitalisering van de wereldbibliotheek (Google Book Search) als een wereldwonder toe te juichen. Niemand heeft er ooit om gevraagd dat het verleden nooit zou voorbijgaan. De heilsboodschap die Google verspreid is een leugen. De totale digitalisering van bibliotheken genereert traffic die noodzakelijk is om betalende reclame te werven. Kennisoverdracht is slechts een neveneffect.

Schrijvers spelen in die globale omwenteling te vaak een verwaarloosbare rol. Zij zijn de clowns die het scherm opleuken met een geluidsfragment (schrijver leest voor) of een filmpje (schrijver glijdt uit). De levende schrijvers hebben het nog lastiger: zij willen lezers bereiken en teksten verkopen, in gedrukte of digitale vorm. Maar tot nu toe is web 2.0 voor hen geen rechtstreekse bron van inkomsten. Wie tijd, energie en lef heeft, eigent zich een plek toe op het net om contact te houden met lezers, of beter: om vindbaar te zijn voor lezers. De hiërarchie van de analoge wereld is voorgoed verdwenen. Bij web 2.0 is iedereen gelijk. Het verschil wordt niet gemaakt door kwaliteit, maar door de plek die je inneemt in de algoritmische rangorde van de zoekmachine. In zo’n context neemt het belang van marketing alleen maar toe. Zeker nu het ebook een echte markt wordt, met vraag en aanbod. En die harde commerciële werkelijkheid legt dan weer bloot hoe broos de toegenomen macht van het digitale individu is. Om op het internet boeken te verkopen moet je geld tegen de marketing aan smijten.

Ook in analoge tijden vormde viral marketing een essentieel onderdeel van de literatuur. Toen had je poortwachters, zoals de literaire criticus, die signaleerden als er wat belangrijks gebeurde. Vandaag slagen lezers, schrijvers en uitgevers er niet zo goed meer in om elkaar te vinden. Aan grote oplages en toptienen geen gebrek, maar de zucht naar voorspelbaarheid verkleint de kansen van nieuwe namen en minder voor de hand liggende boeken. Het is vechten om het aanbod breed te houden. De Nederlandse schrijver Dirk van Weelden heeft van die situatie een scherp beeld gegeven in zijn essay Literair overleven. De literatuur staat onder druk. Van Weelden houdt een pleidooi voor een weerbare literatuur en voor schrijvers die desnoods rechtstreeks lezers overtuigen. Alle digitale en analoge middelen zijn toegestaan om dat doel te bereiken. Het ebook dient de goede zaak. Schrijvers hebben een literatuur nodig die door een meerderheid wordt beleefd als een belangrijk communicatiemiddel. Dus moeten we literatuur behandelen als een zichzelf permanent vernieuwend hedendaags medium, dat zowel analoog als digitaal is – en niet gratis.

Harold Polis

(Dit stuk verscheen eerder in De Standaard van 4 september 2009.)

maandag 6 oktober 2008

Over de toekomst van het tijdschrift

Dromen van papier

Alles gaat digitaal. Daarover valt niet te redetwisten. En wat dan nog? Tien jaar geleden hebben we die discussie al eens gevoerd. Toen konden we schouderophalend doen alsof de literaire cultuur aan de digitale revolutie zou ontsnappen. De hyperventilerende nieuwlichterij in tijdschriften als Wired en bij schrijvers als Douglas Coupland vormde hoogstens een prachtig vormgegeven gimmick. De autistische wereld van de schermslaven van Microsoft die Coupland beschreef in zijn klassieke roman Microserfs is vandaag echter de universele norm geworden. En de literaire cultuur zelf zit verkeert in zwaar weer. Al was het maar omdat er steeds meer mensen opgroeien voor wie de papieren cultuur volslagen irrelevant is. Bovendien slagen we er niet voldoende in om onze literaire en culturele traditie opnieuw uit te vinden. In die omwenteling worden alle gedrukte media meegesleurd, ook de literaire en culturele tijdschriften.
Poëziemagazines zoals het Australische Jacket magazine bestaan uitsluitend online. Van de ruim driehonderd Engelse poëzietijdschriften is er een tachtigtal dat geen papier meer gebruikt. Poëzie is productneutraal en heeft het bij elke technologische overgang gered, van het papyrus tot de e-inkt. En nu in elk taalgebied het afscheid van de oude boekencultuur wordt voorbereid, staat de digitale versie van de poëzie klaar om tegemoet te komen aan de wensen van de lezer. Het circuit van poëzietijdschriften heeft nooit een enorme omvang gehad, maar sinds de poortwachters van de papieren poëziebastions in ijltempo hun macht verliezen, explodeert de beschikbare hoeveelheid poëzie. Rond 2000 schreven meer dan een miljoen Nederlanders regelmatig een gedicht. Om zich werkelijk schrijver te kunnen noemen, hadden ze vroeger het imprimatur nodig van een lezer, redacteur of een uitgever die met symbolische literaire macht bekleed was. Die toverspreuk is niet meer nodig. Iedereen pleurt zijn teksten in massale hoeveelheden op het internet of bestelt een aantal kopieën via een printing on demand-aanbieder. Een ISBN-nummer is gratis. De stap naar het schrijverschap heeft niets meer om het lijf. Slechts een fractie van die teksten komt in de boekhandel te liggen en krijgt aandacht in de reguliere media. Niet eerder in de geschiedenis hebben we zo ontzettend veel gedichten kunnen publiceren – wat niet betekent dat al die teksten ook worden gelezen. De gedachte alleen al dat het klassieke tijdschrift in die omstandigheden nog nodig zou zijn, lijkt elke verbeelding te tarten. Waarom zou het begeleiden van debutanten, het publiceren van waardevolle teksten, of het legitimeren van schrijvers en opinies beperkt blijven tot slecht verdeelde papieren tijdschriften met een minuscuul lezersbereik en een prehistorische publicatiefrequentie? Uiteraard biedt de literatuurgeschiedenis ronkende tegenvoorbeelden. In een historische poging om het grote publiek te bereiken bracht het Nieuw Wereldtijdschrift literatuur in magazinevorm. Die cruciale NWT-jaren (1984-1997) waren bijzonder invloedrijk, maar leverden ook het bewijs dat een als magazine vermomd literair tijdschrift het gewoon niet haalt. Het grote publiek negeerde het nicheblad NWT, ook omdat alle reguliere printmedia in die periode definitief ontzuilden en zich als magazines begonnen te gedragen: lange reportages, artistieke zwartwitfotografie, columns, diepte-interviews (met schrijvers), baljurken, champagne en esthetisch verpakte ellende. Vandaag is de aanwezigheid van literatuur, essay en kritiek in kranten en tijdschriften echter zo efemeer geworden, dat het belang van gedrukte en online nichebladen toeneemt.
In de gangbare theorie over de implosie van de gedrukte media zou het poëzietijdschrift er beter voor staan dan de generalistische krant. Het zijn de kranten die ten dode opgeschreven staan, niet de nichebladen. In 1961 kon wijlen Arthur Miller nog beweren dat ‘a good newspaper, I suppose, is a nation talking to itself’. Het is een uitspraak die thuishoort in het museum. Wereldwijd bezitten de reguliere media niet meer het monopolie op de gedeelde ervaring, de humanistische uitwisseling van ideeën of de vorming van het collectieve geheugen. Bovendien daalde tussen 1990 en 2004 het aantal werknemers in de Amerikaanse krantenindustrie met 19%. Het percentage is ontleend aan The vanishing newspaper, een uitmuntend helder boek waarin Philip Meyer de reeds geterroriseerde printindustrie nog meer nachtmerries bezorgde. Meyer voorspelt dat de laatste krant in het eerste kwartaal van 2043 in de bus valt.
Voor Europese landen zijn er geen vergelijkbare cijfers voorhanden – en misschien is dat maar beter. Al wie de laatste drie decennia mediageschiedenis enigszins kent, herinnert zich de accumulatie van bloedbaden bij stopzettingen, fusies en een eindeloze reeks herstructureringen. In Vlaanderen vormen de CIM-cijfers (persmetingen van het Centrum voor Informatie over de Media) van Gazet van Antwerpen een ideale barometer: die dalen al ontelbare jaren op rij. Het afremmen van het lezersverlies is vaak de enige zinvolle optie. Onderzoek naar lezersprofielen van Nederlandse kwaliteitskranten brengen dan weer steevast aan het licht dat de abonnees ouder worden en eenvoudigweg doodgaan, wat weinig opbeurend nieuws is in een markt die vooral draait op abonnementen. In België daarentegen is de losse verkoop koning en kunnen lezers via krantenwinkels geprikkeld worden met schelpen, kralen en talloze bonnenacties.
Het succes van de krant als kermiskraam verhult echter de fundamentele malaise van de gedrukte media. Mediawatcher Eric Alterman citeert in een recent essay in The New Yorker Bill Keller, de executive editor van The New York Times: ‘At places where editors and publishers gather, the mood these days is funereal. Editors ask one another, “How are you?,” in that sober tone one employs with friends who have just emerged from rehab or a messy divorce.’ En dat terwijl Kellers The New York Times als een van de meest dynamische kwaliteitskranten de moed heeft getoond om online volledig gratis te worden, in een poging om lezers, pageviews en advertentiedollars te vrijwaren. The New York Times is het bezit van een beursgenoteerd uitgeversbedrijf dat aandeelhouderswaarde tracht te creëren en dus niet uit idealisme handelt. En toch staat hier geen fout: de onlinekrant is al enkele maanden volledig gratis.

Als The New York Times, nota bene een commercieel product, gratis is, waarom zou je dan betalen voor een poëzietijdschrift? En waarom geeft Streven zichzelf niet voor nop weg? Literaire en culturele tijdschriften benaderen de kosteloosheid, maar zitten in een unieke positie: hun bestaan is niet verbonden aan reclame. Als je de werkelijke kostprijs per exemplaar zou berekenen, dan is zo’n tijdschrift eenvoudigweg onbetaalbaar duur. Daarom krijgen de bladen relatief veel geld toegestopt door de gemeenschap. En kunnen ze uitsluitend overleven door het onvermijdelijke liefdewerk. Dat zal nooit anders zijn. Discussies over het geringe bereik van gedrukte tijdschriften zijn puur tijdverlies en voeden zelden meer dan de eigenwaan of het cultuurpessimisme van de vraagsteller. De meest recente opflakkering van dit gejeremieer vond plaats in Nederland nadat NRC Handelsblad op 15 februari een oproep lanceerde om de vaderlandse literaire tijdschriften te saneren: hun bereik is zo gering geworden dat ze zich beter zouden hergroeperen. Niet zozeer die volstrekt legitieme vaststelling roept vragen op, als wel de discussie die losbarstte. In het Cultureel Supplement werden reacties van De Revisor, De Gids en Bunker Bill geplaatst op het stuk van journalist Karel Berkhout. Veel boosheid en minachting vloeide weg naar blogs en discussiefora. Maar de digitale omwenteling zelf kwam slechts zeer terloops aan bod. Er is geen beter voorbeeld te vinden van wat Geert Joris, algemeen directeur van Boek.be, ‘Glaubensunwilligkeit’ noemt: de onwil om te geloven in de onvermijdelijke komst van het digitale boek en van de digitale leescultuur. Hopelijk gaat het ook echt om onwil, en niet om een uiting van reactionair fetisjisme, een tekort aan ondernemingszin of een gebrek aan kennis. In die drie laatste gevallen zou de literaire cultuur zichzelf immers veroordelen tot de volstrekte marginaliteit. Onwil kun je daarentegen nog corrigeren. Soms.
Web 2.0 beheerst ons leven, maar tijdschriften en magazines lijken de dans te ontspringen: ze houden hun lezers bij, zijn beter bestand tegen de erosie van de advertentiemarkt en moeten dus minder compromissen sluiten om te overleven. Er zijn tal van sterk uiteenlopende verklaringen voor dit fenomeen, maar de eerder aangehaalde Philip Meyer wijst op het succes van specialisatie. Hoe beter je je doelgroep kunt omschrijven en hoe trouwer je magazine de redactionele missie uitvoert, des te groter is de kans dat je ook mensen vindt die er geld voor willen geven. Vaak wordt daaraan toegevoegd dat magazines ook beter kunnen inspelen op het verlangen van lezers naar een object. Magazines worden vormgegeven, ontworpen en dies meer. Kranten daarentegen zijn niet meer dan met inkt besprenkeld dood hout – ondanks of eerder dankzij het feit dat de krantenvormgeving lijdt aan permanente revolutie. In het slechtste geval heb je een volstrekt zinloos tijdschrift dat uitsluitend achterhaalde teksten bundelt. In het beste geval klopt die redenering volledig, zoals bij het ronduit fantastische Monocle. Dat magazine werd in februari 2007 opgericht door de legendarische bladenmaker Tyler Brûlé, die eerder het qua stijl al even richtinggevende blad Wallpaper had gemaakt. Monocle, dat eerder op een boek dan op een tijdschrift lijkt, omschrijft zichzelf als ‘a comprehensive global briefing under a single editorial brand’.
Monocle draait dus op het oude verhaal van de grootste talenten uit de universele eredivisie van de journalistiek die samenkomen om kunstjes uit te voeren. Overal in de westerse wereld wordt er nog volop geld geïnvesteerd in zulke vehikels. Papierfetisjisme is echter een afwijking met een versheiddatum. Vooraleer de haan drie keer heeft gekraaid zullen de meeste lezers hun leesvoorkeuren loskoppelen van het klassieke gedrukte object, het boek of het tijdschrift. De Amerikaanse publicist Jeff Gomez beschrijft in het essentiële Print is dead. Books in our digital age hoe razendsnel die dematerialisering zal gaan. Zodra er een valabele, aantrekkelijke en betaalbare e-bookreader wordt aangeboden, zal het verzamelde westerse consumentendom meteen zo’n exemplaar willen. Of zijn we allen vergeten hoe razendsnel iedereen een iPod had? Vandaag heb je al redelijk luxueuze toestellen, zoals de iLiadreader of de Kindle. En het aanbod e-books neemt fors toe. Misschien speelt het ontbreken van een universeel format de dematerialisering van het boek nog wat parten, maar veel meer dan een uitstel van executie is het niet. Digitaal lezen is in technisch opzicht een koud kunstje. Schermslaven doen nu al niets anders. En bovendien denkt er niemand meer dat Rome en Frankfurt zullen verpulveren als straf voor de dematerialisering van de literatuur. In het aprilnummer van Lire geeft schrijver Frédéric Beigbeder schoorvoetend toe dat het elektronische boek geen fictie meer is: ‘Honnêtement je n'arrive encore pas à décider si ce sera le sommet du ridicule, ou un luxe extraordinaire, ou la fin du monde.’

Uiteraard is die ommezwaai onze cultuur fundamenteel aan het veranderen. In het intussen beruchte rapport To read or not to read van de National Endowment for the Arts wordt met harde feiten aangetoond dat de digitalisering wel degelijk tot ontlezing leidt. De hedendaagse lezers, en vooral de exemplaren die na de val van de Muur zijn geboren, bewegen zich als digitale inboorlingen die hun weg moeten zoeken in de chaos. Het internet is een onintelligent geordende puinhoop waar niemand op dezelfde manier zoekt en vindt. Die ontastbare onduidelijkheid heeft het voordeel dat mensen verplicht worden om zelf op pad te gaan. Het nadeel is dan weer het verdwijnen van ijkpunten, richtingaanwijzers en vaste waarden. De kans is veeleer gering dat zo’n jeugdige digitale inboorling de papieren bibliotheek als startpunt neemt van een zoektocht naar literaire verwantschappen en publicatiemogelijkheden – wat overigens geldt voor alle vormen van ontspanning, entertainment of kennisoverdracht. Bovendien is de digitale inboorling geen eenduidige lezer of consument, maar een prosumer, iemand die tegelijkertijd consumeert en produceert, leest en meeschrijft. Wellicht is dat het belangrijkste inhoudelijke gevolg van de digitale revolutie die zich onder onze ogen voltrekt.
In The New York Times vertelde professionele blogster Emily Gould onlangs het relaas van haar heftige en korte blogcarrière die tot nationale bekendheid leidde. Op het moment dat ze bezweek onder de immense druk die haar rol met zich meebracht, kreeg ze dagelijks honderden antwoordmails en geposte commentaarstukken. Memorabel is de manier waarop Gould haar werkmethode reconstrueert: een virtueel gesprek met duizenden mensen die meedenken, tips geven, kritische commentaar leveren. Gould heeft met andere woorden in haar eentje het klassieke redactiewerk heruitgevonden. Dat eindeloze gesprek is het begin en het einde van elke succesvolle redactie. Het maken van inhoudelijke keuzes en het onder woorden brengen van de argumenten die tot keuzes hebben geleid: ook in een papierloos universum zal dat de kern van de zaak blijven.
Tot voor kort werkten gedrukte media in een gesloten circuit waarvan de output altijd een object was dat te koop werd aangeboden. Alle stadia in het redactie- en productieproces vonden als het ware achter gesloten deuren plaats. Dat was de ultieme fase van de omwenteling die Gutenberg teweeg had gebracht: de rimpelloze orde. Zetters voelden zich niet geroepen om een editoriaal te herschrijven. Net zomin als lezers de macht hadden om te bepalen welk nieuws er werd gebracht. En de schrijvers, die zaten ergens te schuilen op een veilige plek in de bedrijfskolom. Vandaag is die orde een steeds vager wordende toestand. Wereldwijd lopen de inkomsten van gedrukte media terug. Alle uitgevers zijn, de ene al wat wanhopiger dan de andere, op zoek naar een manier om het verloren marktaandeel terug te winnen, liefst op een manier die ook geld opbrengt. Dat valt echter vies tegen. Dit belooft voor het moment dat de digitale omwenteling de boekenwereld definitief verandert.
Uiteraard is het duidelijk wat wel werkt: de prosumer plezieren en zijn impulsen gebruiken om het publieksbereik te vergroten. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij de meesterlijk gevoerde marketing rond de Harry Potter-boeken, waarbij orthodoxe fans op tal van manieren werden gesteund bij het belijden van hun Pottergeloof. Een ander voorbeeld zijn de tijdschriften en kranten voor de massamarkt; die zijn verworden tot cadeaupakketten. In combinatie met die weggeefdrift hebben printuitgevers sites en communities gebouwd waar lezers voortdurend bij de les worden gehouden. Want de lezer is extreem ontrouw geworden. En bovendien verwacht hij in toenemende mate dat informatie gratis beschikbaar is.
In het tweede deel van de jaren negentig heeft de muziekindustrie slagzij gemaakt, en nog steeds zitten de muziekuitgevers, die voormalige kolossen met universele geldingsdrang, in het nauw. Hun industrie is eenvoudigweg geïmplodeerd. De neergang begon vanaf het moment dat muziekopnames niet meer noodzakelijk op een fysieke drager hoefde te staan. Niemand had voorzien dat downloaden zo snel zo’n universeel succes zou worden. Voor de digitale inboorling is het idee dat iemand geld zou geven in ruil voor een schijfje met enkele liedjes volslagen idioot. Het is alsof je iemand die gewend is te fotograferen met zijn gsm zou verplichten om een daguerreotype te maken.
Wat kan een cultureel maatschappelijk maandblad als Streven daar tegenin brengen? Een redactie, inhoudelijke keuzes, kritische zin en een ouderwets traag publicatieritme, zodat er teksten en onderwerpen aan bod komen die geen plek meer krijgen in de reguliere media. Iedereen moet zich de culturele metamorfose van het begin van de eenentwintigste eeuw eigen maken. Hoe sneller, hoe beter. Die opdracht geldt eigenlijk nog intenser voor een blad dat niet extreem te lijden heeft onder de commerciële druk die zo’n paradigmawissel veroorzaakt: gebruik de technologische innovatie ten goede. De andere optie is de vergetelheid. Het grote niets wenkt voor alles en iedereen die niet digitaal zal bestaan. Uiteraard lijdt die verlatingsangst soms tot imbeciele acties, zoals uitgeverij Penguin die experimenteert met interactieve fictie. Auteurs sturen korte verhalen rond via Google Earth, blogs en… Twitterberichten. Maar het zet de zaken op scherp. Als je vindt dat de oude (literaire) cultuur in de marge thuishoort, ga dan vooral niet online.
In 1938 van de vorige eeuw schreef de romantische reiziger Arthur van Schendel in De wereld een dansfeest dat het leven een ritmisch probleem is. Die echo van Henri Bergson, voor wie ‘le mouvement est la réalité même’, klinkt vandaag zwakker, omdat onze beschaving ouder en melancholischer is geworden; het venster op de wereld biedt voor ons al te vaak een blik op wat we achter ons hebben gelaten. Maar dat is gezichtsbedrog. Alles moet opnieuw, dus ook het kantiaanse verstandshuwelijk tussen mechanisme en vitalisme, tussen mens en techniek. Het nadenken over die omwenteling en de gevolgen ervan voor cultuur, samenleving en economie moet nog meer dan vroeger ook gebeuren op plekken waar er een redactionele dynamiek bestaat en kritische distantie wordt nagestreefd. Laat het leven dan maar, veel meer dan vroeger, een communicatief probleem zijn, met een heterogener en virtueler publiek. Een tijdschrift als Streven kan daar alleen maar zijn voordeel mee halen.

Harold Polis

Bronnen

Eric Alterman, ‘Out of Print. The death and life of the American newspaper’, The New Yorker, 31 maart 2008.
Frédéric Beigbeder ‘Le livre est mort, vive le livre?’, http://www.lire.fr/chronique.asp/idR=142/idTC=11/idC=52222
Karel Berkhout, ‘Oprollen die bende’, in NRC Handelsblad, 15 februari 2008 (http://www.nrc.nl/kunst/article937127.ece/Oprollen_die_bende).
Jeff Gomez, Print is dead. Books in our digital age, Hampshire, 2007.
Emily Gould, ‘Exposed. What I gained – and lost – by writing about my intimate life online’, The New York Times Magazine, 25 mei 2008.
Philip Meyer, The Vanishing Newspaper. Saving Journalism In The Information Age, Missouri, 2004.
Het rapport ‘To Read or Not to Read’ kun je downloaden op http://www.nea.gov/research/toread.pdf
De referaten van de studiedag Uitgeverij, boekhandel en bibliotheek in de digitale wereld: partners of opponenten? kun je downloaden op http://www.boek.be/Nederlands/Home/boekbe/page.aspx/1062
http://jacketmagazine.com/00/home.shtml
http://www.poetrylibrary.org.uk/magazines/
www.monocle.com
www.wetellstories.co.uk
http://www.wolfmagazine.co.uk/

(Dit stuk verscheen eerder in het jubileumnummer van Streven, oktober 2008.)

maandag 18 augustus 2008

Het literatuurloze universum


(Sergey Brin en Larry Page: De twee alumni van Stanford die de rest van de mensheid hebben herleid tot een hoopje googlende idioten.)

Over het einde van het papieren boek, en wat daarna komt

Ter gelegenheid van het Parijse Salon du livre, in maart van dit jaar, werd er een enorme stand ingericht voor het digitale boek. De rechtgeaarde lezer, zelfs al heeft hij slechts een vaag idee bewaard van de Aristotelische essentie die eeuwenlang gestreng is doorgegeven, haalt hier zijn neus voor op. Zo ook de correspondente van L’Express: ‘Il faut bien reconnaître, toutefois, que l'espace en question, 500m2 dédiés aux nouveaux outils de lecture numérique, n'est pas très chaleureux.’ Even later valt het haar op dat er voornamelijk pubers bij de stand blijven staan. Aristotelisch geschoolde mensen van stand gaan uiteraard meteen op zoek naar in zacht leder gebonden meesterwerken. Wat tot voor kort als een generatiekloof werd ervaren, is een breuklijn geworden, een cesuur in de westerse cultuurgeschiedenis: ‘jongeren’ hebben een andere smaak dan ‘ouderen’. Die alarmerende boodschap zat ook verborgen in een opmerkelijk Knack-artikel over de Nederlandstalige canon. Het artikel kan de indruk wekken dat jongens en meisjes van zestien wel degelijk geïnteresseerd zijn in Pallieter of De witte, als er maar exemplaren van die boeken worden gedrukt en verdeeld. Als jongens en meisjes van zestien lezen, dan maken ze een keuze die op een radicaal andere manier wordt bepaald dan in de tijd van Timmermans. Die laatste volgde op zijn vijftiende avondonderwijs in de tekenschool en had toegang tot een beperkt aantal boeken. Een hedendaagse vijftienjarige kan eenvoudigweg alles wat ooit is gepubliceerd aanvragen, kopen en lezen.

Heuristiek van het vijfde knoopsgat

De gevreesde breuklijn is het gevolg van revolutionaire culturele logistiek.
Al het gekende werk van antieke schrijvers past op een paar dvd’s. De muur groene (Grieks) en rode (Latijn) banden van Loeb classical library met keurige edities van de antieke meesters is een buitenissig symbool van het analoge verleden geworden. Elke papieren bibliotheek lijkt een variant van de villa van Augustus op de Palatijnse heuvel nabij het Forum Romanum. Het is een plek in verval die voortdurend wordt gerestaureerd. Een memoriaal dat het verleden celebreert. Een heimweemachine. Toch bezitten de Epoden van Horatius, met al hun metrisch verantwoord onbehagen, dezelfde kracht op het scherm als op papier.

Ten tijde van Horatius, ruim tweeduizend jaar terug, werden de Epoden bewaard op perkamentrollen. Er was slechts een gering aantal exemplaren in omloop. De teksten werden meer voorgedragen dan gelezen. Bovendien bezat het publiek voldoende parate kennis om de talloze literaire verwijzingen te begrijpen. Een pdf, een e-reader of een schermbeeld vormen de tegenpolen van de perkamentrol. Het digitale bestand is onstoffelijk, oneindig vermenigvuldigbaar en ultiem vergankelijk. Slechts een minderheid van de hedendaagse lezers deelt een grondige kennis van de antieke en joods-christelijke cultuur, of van de intellectuele traditie die is gemunt tijdens de verlichting. Maar ook meer hedendaagse ijkpunten zijn zelden geldig voor de meerderheid. Dragers en kanalen voor informatie en cultuur zijn oneindig veelzijdig geworden. De versplintering van onze referentiekaders wordt mede versterkt door de geïnstitutionaliseerde willekeur van web 2.0. Wat te denken van de recente beslissing van de Concentra-groep (uitgever van de kranten Gazet van Antwerpen en Het belang van Limburg) om de berichtgeving van het persagentschap Belga in te ruilen voor zoekacties via Google reader? De klassieke nieuwsgaring wordt hier ingeruild door journalisten die het web afgrazen op zoek naar nieuws. Journalistieke conventies kraken onder het gewicht van de zoekmachines. Vindbaarheid is een gezagsargument geworden. De ranking en het aantal hits bij Google, een vorm van heuristiek voor zwakbegaafden, overschaduwen de betrouwbaarheid en kwaliteit van informatie. Literaire teksten zullen die beweging volgen, op straffe van irrelevant te worden. Nog niet zo lang geleden inspireerde de verzuring en desintegratie van de boeken uit de periode 1850-1950 ons tot een planetaire angstpsychose. Dat is allang passé. Halsoverkop worden archieven en bibliotheken integraal gescand, in de hoop dat protocollen en formaten langer geldig blijven dan de dragers waarop ze worden bewaard.


Dynamiek en machines

In haar dankrede bij het aanvaarden van de Nobelprijs voor literatuur beweerde Doris Lessing dat er niemand schrijver is geworden buiten de traditie om. Elke schrijver is volgens haar groot geworden in een huis vol boeken. De sociologische waarde van die bewering valt te betwisten. Vast staat dat geen enkele toekomstige schrijver nog zonder beeldscherm zal opgroeien. En de traditie waarop Lessing zich beroept, zal een fundamentele wijziging ondergaan, onder druk van de acute informatiestress die ons allen in de greep houdt. Je hoeft het belang van de grote Westerse cultuurcanon niet in twijfel te trekken om te beseffen dat die al geruime tijd niet meer zaligmakend is. Uiteraard weet niemand meer wat we exact bedoelen met de canon, laat staan dat we in staat zouden zijn om eensgezind een museale keuze te maken. In de goede oude tijd hadden kunstenaars en schrijvers nog het recht op vergetelheid, wat het comfort van lezers en kunstminnaars zeker niet verkleinde. Vandaag is vergetelheid, net als privacy, het slachtoffer van wat de Italiaanse futurist Marinetti zou omschrijven als een samenspel van ‘dynamiek en machines’: digitale simultaneïteit. In Utah trachten de volgelingen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen alle doden ter wereld te redden van de vergetelheid door hen genealogisch te ontsluiten. Tal van ‘nationale literaturen’ vormen het mikpunt van vergelijkbare ‘verlossende’ acties, niet ondernomen door Mormonen, maar door al dan niet digitaal geharde literatuurwetenschappers. Helemaal bizar is het recente plan van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF) en het Huygens Instituut om een papieren canon te fabriceren. Zulke nodeloos dure analoge wanhoopsdaden zijn tot mislukken gedoemd, laat staan dat een richtinggevende canonlijst oude stijl het wondermiddel zou zijn om de nieuwe generaties lezers aan de literatuur te brengen. Als je opgroeit met je duim op de shuffle-toets is dat allemaal wat minnetjes.

De digitale bigbang heeft een universum van niet gebruikte informatie laten ontstaan. In een uithoek van die onmetelijke ruimte wordt een digitale totaalbibliotheek gebouwd. Het is er zo nieuw dat je om de zoveel dagen een opzienbarende gebeurtenis meemaakt. Eerder dit jaar maakten we bijvoorbeeld de opening mee van het project Gallica, een met verbluffende tools uitgeruste digitale bibliotheek met titels uit de Bibliothèque Nationale. De mogelijkheden van die kennisplatformen brengen lezers in ademnood en voeren de snelheid van kennisoverdracht radicaal op. Als toegankelijkheid een criterium is om de betovering van literatuur te meten, dan bestaat er eigenlijk geen verborgen kennis meer. De betovering lijkt verbroken.

Omstreeks het midden van de jaren negentig nestelde de digitale nachtmerrie zich in het discours van ondergangsdenkers. Een boek als Escape velocity. Cyberculture at the end of the century (1996) van Mark Dery deed het ergste vermoeden. En terecht. Dery stelt een aantal cruciale vragen die ook vandaag nog richting zouden moeten geven aan het debat. Wie heeft er baat bij de digitalisering? Het internet wordt gebruikt door de bevolking van ontwikkelde landen. Als je pech hebt en je wordt geboren in Haïti, waar je vervolgens naar een halve korst beschimmeld brood moet graven op een stortplaats in Port-au-Prince, dan zit je ’s avonds niet te bloggen over de winkels waar je volgend weekend gaat shoppen. Het internet en de gedigitaliseerde cultuur vuren de zelfverwezenlijking van de bevoorrechte westerling in hoge mate aan. In je eentje kun je, gezeten aan je laptop, werkelijk alles voor mekaar krijgen. Aan- en verkopen, geld verdienen, leren, bidden, communiceren, ontspannen, klaarkomen – alle aspecten van het leven zijn beheersbaar met een muisklik. Als Christopher Lasch, de grootste der naoorlogse Amerikaanse moralisten, dit stadium in de menselijke eenzelvigheid had meegemaakt, dan had hij The Culture of Narcissism herschreven en had hij het door hem gewraakte narcisme geen pathologisch verschijnsel genoemd, maar regelrechte massahysterie. De moderne mens is, volgens Lasch, volledig teruggeplooid op zichzelf. Die bekrompen persoonlijkheid is absoluut en sluit naadloos aan bij het heilige streven naar vrijheid, macht en efficiëntie. De digitale ruimte is gevuld met de emotionele en artistieke diarree van miljoenen narcisten die aandacht en bewondering opeisen van anderen. Na vele eeuwen van intens oefenen heeft de samenleving een sublieme staat van amoraliteit bereikt. Murw geslagen door zoveel treurnis praten over de toekomst van de literatuur heeft net hetzelfde effect als de menselijke barrière die enkele nuttige idioten trachtten te vormen in Irak, bij het begin van de bombardementen in maart 2003: geen.

Marx weerlegd

De cultuurkritiek van Lasch en Dery is geworteld in een diep wantrouwen tegenover de economie zoals die zich sinds het einde van de negentiende eeuw heeft ontwikkeld. Oud-marxist Lasch parafraseert het thema van de vervreemding als symptoom van het kapitalisme: de mens is in de eerste plaats geen mens meer, maar een onderdeel van het productieproces. Dery vervangt het klassieke productieproces door de digitalisering. De mens neemt de virtuele werkelijkheid ernstiger dan de eigen ervaring. Het internet vervreemdt de mens van zichzelf en van de gemeenschap, tot er een gefragmenteerde persoonlijkheid overblijft die zeer volgzaam meeloopt in de burgerlijke orde. Ruim tien jaar na Dery is een meerderheid van de bevolking online, mede op aandringen en met hulp van de overheid. De angst voor fragmentatie heeft het afgelegd tegen de angst economische achterstand op te lopen. Digitale ontsluiting is een majeure factor geworden bij het bepalen van beschavingspeil en concurrentiekracht – eigenschappen die niet bepaald geassocieerd worden met een analoge, papieren cultuur. Bovendien is er geen volksopstand uitgebroken toen de glasvezeldraad onze woonkamers binnendrong. We zijn niet onblij met de amoraliteit van het internet. Integendeel, de digitalisering lijkt ertoe bij te dragen de vervreemding wordt teruggedrongen. Een overgrote meerderheid ervaart in de digitalisering een uitdrukking van hun diepste zelf, wat in marxistische termen haast overeenkomt met het opperste geluk.

Van alle dotcomgekken uit de woeste digitale golf van de jaren negentig zijn Larry Page en Sergey Brin het meest succesvol gebleken. Hun multinational Google is in zijn eentje verantwoordelijk voor de grootste transfer van reclame-inkomsten in de moderne tijd. Het product van Brin en Page is een steeds krachtiger uitgebouwde zoekmachine die almaar meer nevenfuncties opslokt. In oktober 2006 kocht Google bijvoorbeeld YouTube voor 1,65 miljard dollar. Dat was amper negentien maanden na de oprichting van YouTube, en op een moment dat er 67 werknemers in dienst waren. Het is moeilijk te bevatten hoe je een bedrijf moet waarderen dat handelt in pageviews en Laschiaans narcisme. En net die vuilbak vol onduidelijke fragmenten en erbarmelijke onbenulligheden wordt door Jeff Gomez in Print is dead. Books in our digital age omschreven als een van de symptomen van de ondergang van het gedrukte boek.

Het universele hobbyisme

Gomez beschrijft hoe YouTube de tijdgeest vat door het universele hobbyisme een nieuwe vorm te geven. YouTube bestaat bij gratie van de miljoenen mensen die lukraak beelden opnemen met een gsm of een digitale camera. De techniek beïnvloedt de werkelijkheid – en niet andersom. In plaats van Rilke te lezen of karamelleverzen te schrijven hebben jongeren iets beters om handen: met filmpjes klooien. Literatuur moet het opnemen tegen een enorm uitgebreid digitaal keuzeaanbod. Wie opgroeit in de algoritmische wereldorde van Google en de rommelbak van YouTube heeft een fundamenteel andere kijk op informatie en entertainment, al was het maar omdat de digitale gehaktmolen alle oude tegenstellingen en culturele paradigma’s fijnmaalt. Alleen analoge bejaarden begrijpen het verschil tussen hoge en lage cultuur nog. En wie weet, zo suggereert Jeff Gomez, zijn zij straks nog de enigen die papieren boeken en literatuur lezen.

De mannen achter Google en YouTube hanteren een voluntaristische bedrijfsethiek. Google streeft naar rendement en wil tegelijkertijd de wereld bevrijden door steeds wildere informatiestromen op gang te brengen en te stroomlijnen. Hoe zwak die overtuiging staat, blijkt uit de censuur die Google toepast op vraag van de Chinese overheid. Bovendien beantwoorden de zoekmachines veeleer aan een ‘infantiel ethos’, een term die door Benjamin Barber is geijkt in diens De infantiele consument . Hij doelt hiermee op een logica die op de grootste gemene deler mikt en aldus alle angsten en doembeelden van cultuurpessimisten in de praktijk brengt.

Googles expansiedrift wordt niet zonder meer op applaus onthaald, hoewel de digitale bibliotheek van de zoekmachine op korte tijd een omvang zal krijgen die moeilijk te bevatten is. Wereldwijd zijn er vele bibliotheken, zoals die van de Universiteit Gent, die een deel van hun collectie laten digitaliseren in het Library Project van Google. Het gaat om copyrightvrije publicaties die worden gelinkt aan het Book Search Project. De beschikbaarheid wordt nog groter door uitgeverscatalogi aan Google te verbinden via het Partner Programma. Het boek verschijnt in zoekopdrachten, je kunt er enkele bladzijden in browsen en het eventueel online bestellen. Uitgevers hebben haast geen andere keuze dan Google te volgen, hoewel je je kunt afvragen waarom de keuzemogelijkheid van de consument zo moet worden opgeblazen. Het antwoord is heel eenvoudig: omdat het kan.

Het uitgeverijloze universum

Die vanzelfsprekende dwang wordt keihard veroordeeld door Andrew Keen in De @-cultuur. Hoe internet onze beschaving ondermijnt. Googles ethische droom is volgens Keen een nachtmerrie die onzinnig narcisme in de plaats stelt van kritische zin, controleerbare feiten en auteursrechten. Keen pleit voor een internetgebruik dat technische innovatie koppelt aan dezelfde kwaliteitsnormen die analoge media zich opleggen. Het is onmogelijk niet akkoord te gaan met Keen op dit punt. In zijn cultuurpessimisme steekt Keen echter Christopher Lasch de loef af. Als je web 2.0 uitsluitend ervaart als een moeras van gekunsteldheid en leeghoofdig amateurisme, dan volgt het doemdenken vanzelf. Maar daarmee tover je de digitale mesthoop niet weg. Midden jaren tachtig voerde media-ecoloog Neil Postman een exorcisme uit op de door tv verziekte Amerikaanse samenleving. Al dat morren en grommen heeft de loop van de geschiedenis allerminst veranderd. En ook vandaag kun je alleen maar vaststellen dat de techniek een voorsprong heeft genomen die velen in verwarring achterlaat, de boekindustrie op kop.

Uitgevers, auteurs en lezers zijn terechtgekomen in een maalstroom van voorspelbare tumulten. De laatste echt grote schok in de analoge boekencultuur was de introductie van de paperback. Sinds Gutenberg waren er geen radicale breuken ontstaan in het klassieke uitgeefpatroon. Het spreekwoordelijke conservatisme in de papieren cultuur leek ook ongeschonden de eerste komst van het e-book te overleven, eind jaren negentig. De introductie van die eerste generatie e-books was immers uitgedraaid op een fiasco, zodat iedereen zonder schroom Doris Lessing kon bijvallen: het papieren boek was en bleef de enige echte cultuurdrager. Vandaag liggen de kaarten anders. Het grootste verschil met het eind van de twintigste eeuw is de implosie van de muziekbranche. Muziekuitgevers klampen zich als drenkelingen vast aan Digital Rights Management (DRM) om hun copyrights, en dus hun inkomsten, veilig te stellen. Het al dan niet illegaal downloaden van muziekfiles heeft de bodem onder de muziekbranche weggeslagen. Zowel werknemers als groepen zijn de afgelopen jaren massaal gedumpt omdat het businessmodel van de muziekuitgevers zo lek als een zeef was. Tijdens zijn korte bestaan begin deze eeuw heeft Napster de grootste culturele ramp na de Tweede Wereldoorlog veroorzaakt: eigenlijk verwacht de consument gratis producten. Nu de laatste generatie e-readers beloftevoller en gebruiksvriendelijker is (op de winkelprijs na), lijkt het eerder logisch dat ook de boekenwereld in de nabije toekomst een beeldenstorm zal beleven. Als je terugkijkt hoe razendsnel de i-pod is ingeburgerd, waarom zou pakweg een Apple-versie van een e-reader dan niet even succesvol kunnen zijn?

In het eind vorig jaar verschenen rapport ‘To Read or Not to Read’ van de National Endowment for the Arts (NEA) werd bewezen dat de ontlezing in Amerika een hard feit is. De digitalisering compenseert het verlies aan leescultuur niet. Leeszwakke burgers ondervinden meer problemen bij het interpreteren van de continue nieuwsstroom, wat de gezondheid van de democratie schade toebrengt. Eens te meer zijn boekenuitgevers en auteurs intens op zoek naar een publiek. Ze doen dat zelfs niet in de eerste plaats om de ethische redenen die het NEA aanhaalt, maar eerder uit pure overlevingsdrang. De boekencultuur is aanbeland in een boeiende maar verwarrende overgangsperiode waarvan niemand de uitkomst kent. Het is een uitvergrote versie van wat socioloog Zygmunt Baumann ‘vloeibare moderniteit’ noemt: een situatie waarin heden en verleden zo door elkaar heen lopen dat je moeilijkheden hebt bij het bepalen van ijkpunten. Een bijkomende moeilijkheid is het Nederlandse taalgebied zelf: dat heeft de omvang niet mee.

In het debat over de vergrijzing, dat zonder meer langs dezelfde lijnen van wanhoop en heimwee loopt die het denken over de toekomst van het boek bepalen, is er een sterk aanvoelen van eindigheid geslopen: in plaats van welvaart te creëren, gaat de aandacht naar het behoud ervan. Van die welvaart lijkt er slechts een beperkte voorraad te zijn. Je vindt dat reductionistische masochisme ook terug in het debat over de arbeidsmarkt zelf: de lump of labour-theorie. Jarenlang is er getwist over de vraag of arbeid een zero sum game is. Arbeidsduurvermindering zou dan extra banen opleveren; een bewering die intussen vrij algemeen wordt weerlegd. Er is een gelijkenis tussen arbeid en lezen. Met de definitieve introductie van e-readers zal blijken of een toenemend aantal digitale lezers betekent dat er analoge lezers verdwijnen – daar hebben we vandaag geen duidelijk zicht op. Het afgrijselijke scenario is dat de lump of readers-theorie zou kloppen. Zelfs als er slechts een klein deel van de analoge boekenverkoop zouden worden opgeslorpt door een digitale variant, dan zou dit bij vele boekproducties de marges onder druk zetten en het uitgeefprogramma ontwrichten. Maar het risico om hele generaties digitale inboorlingen te laten opgroeien zonder hen in contact te brengen met literaire teksten, op welke drager dan ook, is voor de toekomst van de literatuur een nog veel groter rampscenario. Wie de dimensies van de digitale revolutie kan vatten, weet dat we eigenlijk aan een race tegen de klok zijn begonnen om te voorkomen dat de literatuur een volstrekt marginale keuzemogelijkheid in de entertainmentsupermarkt wordt.

Harold Polis

Mark Dery, Escape velocity. Cyberculture at the end of the century (1996)
Jeff Gomez, Print is dead. Books in our digital age (2008)
Frank Hellemans, ‘De top-50 van de Vlaamse literatuur’. In Knack van 1 april 2008
Andrew Keen, De @-cultuur. Hoe internet onze beschaving ondermijnt (2008)
Christopher Lasch, The Culture of Narcissism (1980)
Digitale bibliotheek Gallica.
Het rapport ‘To Read or Not to Read’ kun je volledig downloaden.

(Dit artikel verscheen eerder in Deus ex Machina van juli 2008.)

Brief aan Pascal Chabot

Beste Pascal Chabot , Met veel plezier heb ik uw nieuwe boek Avoir le temps. Essai de chronosophie (Puf) gelezen. Ik raad het iedereen aa...