maandag 6 oktober 2008

Over de toekomst van het tijdschrift

Dromen van papier

Alles gaat digitaal. Daarover valt niet te redetwisten. En wat dan nog? Tien jaar geleden hebben we die discussie al eens gevoerd. Toen konden we schouderophalend doen alsof de literaire cultuur aan de digitale revolutie zou ontsnappen. De hyperventilerende nieuwlichterij in tijdschriften als Wired en bij schrijvers als Douglas Coupland vormde hoogstens een prachtig vormgegeven gimmick. De autistische wereld van de schermslaven van Microsoft die Coupland beschreef in zijn klassieke roman Microserfs is vandaag echter de universele norm geworden. En de literaire cultuur zelf zit verkeert in zwaar weer. Al was het maar omdat er steeds meer mensen opgroeien voor wie de papieren cultuur volslagen irrelevant is. Bovendien slagen we er niet voldoende in om onze literaire en culturele traditie opnieuw uit te vinden. In die omwenteling worden alle gedrukte media meegesleurd, ook de literaire en culturele tijdschriften.
Poëziemagazines zoals het Australische Jacket magazine bestaan uitsluitend online. Van de ruim driehonderd Engelse poëzietijdschriften is er een tachtigtal dat geen papier meer gebruikt. Poëzie is productneutraal en heeft het bij elke technologische overgang gered, van het papyrus tot de e-inkt. En nu in elk taalgebied het afscheid van de oude boekencultuur wordt voorbereid, staat de digitale versie van de poëzie klaar om tegemoet te komen aan de wensen van de lezer. Het circuit van poëzietijdschriften heeft nooit een enorme omvang gehad, maar sinds de poortwachters van de papieren poëziebastions in ijltempo hun macht verliezen, explodeert de beschikbare hoeveelheid poëzie. Rond 2000 schreven meer dan een miljoen Nederlanders regelmatig een gedicht. Om zich werkelijk schrijver te kunnen noemen, hadden ze vroeger het imprimatur nodig van een lezer, redacteur of een uitgever die met symbolische literaire macht bekleed was. Die toverspreuk is niet meer nodig. Iedereen pleurt zijn teksten in massale hoeveelheden op het internet of bestelt een aantal kopieën via een printing on demand-aanbieder. Een ISBN-nummer is gratis. De stap naar het schrijverschap heeft niets meer om het lijf. Slechts een fractie van die teksten komt in de boekhandel te liggen en krijgt aandacht in de reguliere media. Niet eerder in de geschiedenis hebben we zo ontzettend veel gedichten kunnen publiceren – wat niet betekent dat al die teksten ook worden gelezen. De gedachte alleen al dat het klassieke tijdschrift in die omstandigheden nog nodig zou zijn, lijkt elke verbeelding te tarten. Waarom zou het begeleiden van debutanten, het publiceren van waardevolle teksten, of het legitimeren van schrijvers en opinies beperkt blijven tot slecht verdeelde papieren tijdschriften met een minuscuul lezersbereik en een prehistorische publicatiefrequentie? Uiteraard biedt de literatuurgeschiedenis ronkende tegenvoorbeelden. In een historische poging om het grote publiek te bereiken bracht het Nieuw Wereldtijdschrift literatuur in magazinevorm. Die cruciale NWT-jaren (1984-1997) waren bijzonder invloedrijk, maar leverden ook het bewijs dat een als magazine vermomd literair tijdschrift het gewoon niet haalt. Het grote publiek negeerde het nicheblad NWT, ook omdat alle reguliere printmedia in die periode definitief ontzuilden en zich als magazines begonnen te gedragen: lange reportages, artistieke zwartwitfotografie, columns, diepte-interviews (met schrijvers), baljurken, champagne en esthetisch verpakte ellende. Vandaag is de aanwezigheid van literatuur, essay en kritiek in kranten en tijdschriften echter zo efemeer geworden, dat het belang van gedrukte en online nichebladen toeneemt.
In de gangbare theorie over de implosie van de gedrukte media zou het poëzietijdschrift er beter voor staan dan de generalistische krant. Het zijn de kranten die ten dode opgeschreven staan, niet de nichebladen. In 1961 kon wijlen Arthur Miller nog beweren dat ‘a good newspaper, I suppose, is a nation talking to itself’. Het is een uitspraak die thuishoort in het museum. Wereldwijd bezitten de reguliere media niet meer het monopolie op de gedeelde ervaring, de humanistische uitwisseling van ideeën of de vorming van het collectieve geheugen. Bovendien daalde tussen 1990 en 2004 het aantal werknemers in de Amerikaanse krantenindustrie met 19%. Het percentage is ontleend aan The vanishing newspaper, een uitmuntend helder boek waarin Philip Meyer de reeds geterroriseerde printindustrie nog meer nachtmerries bezorgde. Meyer voorspelt dat de laatste krant in het eerste kwartaal van 2043 in de bus valt.
Voor Europese landen zijn er geen vergelijkbare cijfers voorhanden – en misschien is dat maar beter. Al wie de laatste drie decennia mediageschiedenis enigszins kent, herinnert zich de accumulatie van bloedbaden bij stopzettingen, fusies en een eindeloze reeks herstructureringen. In Vlaanderen vormen de CIM-cijfers (persmetingen van het Centrum voor Informatie over de Media) van Gazet van Antwerpen een ideale barometer: die dalen al ontelbare jaren op rij. Het afremmen van het lezersverlies is vaak de enige zinvolle optie. Onderzoek naar lezersprofielen van Nederlandse kwaliteitskranten brengen dan weer steevast aan het licht dat de abonnees ouder worden en eenvoudigweg doodgaan, wat weinig opbeurend nieuws is in een markt die vooral draait op abonnementen. In België daarentegen is de losse verkoop koning en kunnen lezers via krantenwinkels geprikkeld worden met schelpen, kralen en talloze bonnenacties.
Het succes van de krant als kermiskraam verhult echter de fundamentele malaise van de gedrukte media. Mediawatcher Eric Alterman citeert in een recent essay in The New Yorker Bill Keller, de executive editor van The New York Times: ‘At places where editors and publishers gather, the mood these days is funereal. Editors ask one another, “How are you?,” in that sober tone one employs with friends who have just emerged from rehab or a messy divorce.’ En dat terwijl Kellers The New York Times als een van de meest dynamische kwaliteitskranten de moed heeft getoond om online volledig gratis te worden, in een poging om lezers, pageviews en advertentiedollars te vrijwaren. The New York Times is het bezit van een beursgenoteerd uitgeversbedrijf dat aandeelhouderswaarde tracht te creëren en dus niet uit idealisme handelt. En toch staat hier geen fout: de onlinekrant is al enkele maanden volledig gratis.

Als The New York Times, nota bene een commercieel product, gratis is, waarom zou je dan betalen voor een poëzietijdschrift? En waarom geeft Streven zichzelf niet voor nop weg? Literaire en culturele tijdschriften benaderen de kosteloosheid, maar zitten in een unieke positie: hun bestaan is niet verbonden aan reclame. Als je de werkelijke kostprijs per exemplaar zou berekenen, dan is zo’n tijdschrift eenvoudigweg onbetaalbaar duur. Daarom krijgen de bladen relatief veel geld toegestopt door de gemeenschap. En kunnen ze uitsluitend overleven door het onvermijdelijke liefdewerk. Dat zal nooit anders zijn. Discussies over het geringe bereik van gedrukte tijdschriften zijn puur tijdverlies en voeden zelden meer dan de eigenwaan of het cultuurpessimisme van de vraagsteller. De meest recente opflakkering van dit gejeremieer vond plaats in Nederland nadat NRC Handelsblad op 15 februari een oproep lanceerde om de vaderlandse literaire tijdschriften te saneren: hun bereik is zo gering geworden dat ze zich beter zouden hergroeperen. Niet zozeer die volstrekt legitieme vaststelling roept vragen op, als wel de discussie die losbarstte. In het Cultureel Supplement werden reacties van De Revisor, De Gids en Bunker Bill geplaatst op het stuk van journalist Karel Berkhout. Veel boosheid en minachting vloeide weg naar blogs en discussiefora. Maar de digitale omwenteling zelf kwam slechts zeer terloops aan bod. Er is geen beter voorbeeld te vinden van wat Geert Joris, algemeen directeur van Boek.be, ‘Glaubensunwilligkeit’ noemt: de onwil om te geloven in de onvermijdelijke komst van het digitale boek en van de digitale leescultuur. Hopelijk gaat het ook echt om onwil, en niet om een uiting van reactionair fetisjisme, een tekort aan ondernemingszin of een gebrek aan kennis. In die drie laatste gevallen zou de literaire cultuur zichzelf immers veroordelen tot de volstrekte marginaliteit. Onwil kun je daarentegen nog corrigeren. Soms.
Web 2.0 beheerst ons leven, maar tijdschriften en magazines lijken de dans te ontspringen: ze houden hun lezers bij, zijn beter bestand tegen de erosie van de advertentiemarkt en moeten dus minder compromissen sluiten om te overleven. Er zijn tal van sterk uiteenlopende verklaringen voor dit fenomeen, maar de eerder aangehaalde Philip Meyer wijst op het succes van specialisatie. Hoe beter je je doelgroep kunt omschrijven en hoe trouwer je magazine de redactionele missie uitvoert, des te groter is de kans dat je ook mensen vindt die er geld voor willen geven. Vaak wordt daaraan toegevoegd dat magazines ook beter kunnen inspelen op het verlangen van lezers naar een object. Magazines worden vormgegeven, ontworpen en dies meer. Kranten daarentegen zijn niet meer dan met inkt besprenkeld dood hout – ondanks of eerder dankzij het feit dat de krantenvormgeving lijdt aan permanente revolutie. In het slechtste geval heb je een volstrekt zinloos tijdschrift dat uitsluitend achterhaalde teksten bundelt. In het beste geval klopt die redenering volledig, zoals bij het ronduit fantastische Monocle. Dat magazine werd in februari 2007 opgericht door de legendarische bladenmaker Tyler Brûlé, die eerder het qua stijl al even richtinggevende blad Wallpaper had gemaakt. Monocle, dat eerder op een boek dan op een tijdschrift lijkt, omschrijft zichzelf als ‘a comprehensive global briefing under a single editorial brand’.
Monocle draait dus op het oude verhaal van de grootste talenten uit de universele eredivisie van de journalistiek die samenkomen om kunstjes uit te voeren. Overal in de westerse wereld wordt er nog volop geld geïnvesteerd in zulke vehikels. Papierfetisjisme is echter een afwijking met een versheiddatum. Vooraleer de haan drie keer heeft gekraaid zullen de meeste lezers hun leesvoorkeuren loskoppelen van het klassieke gedrukte object, het boek of het tijdschrift. De Amerikaanse publicist Jeff Gomez beschrijft in het essentiële Print is dead. Books in our digital age hoe razendsnel die dematerialisering zal gaan. Zodra er een valabele, aantrekkelijke en betaalbare e-bookreader wordt aangeboden, zal het verzamelde westerse consumentendom meteen zo’n exemplaar willen. Of zijn we allen vergeten hoe razendsnel iedereen een iPod had? Vandaag heb je al redelijk luxueuze toestellen, zoals de iLiadreader of de Kindle. En het aanbod e-books neemt fors toe. Misschien speelt het ontbreken van een universeel format de dematerialisering van het boek nog wat parten, maar veel meer dan een uitstel van executie is het niet. Digitaal lezen is in technisch opzicht een koud kunstje. Schermslaven doen nu al niets anders. En bovendien denkt er niemand meer dat Rome en Frankfurt zullen verpulveren als straf voor de dematerialisering van de literatuur. In het aprilnummer van Lire geeft schrijver Frédéric Beigbeder schoorvoetend toe dat het elektronische boek geen fictie meer is: ‘Honnêtement je n'arrive encore pas à décider si ce sera le sommet du ridicule, ou un luxe extraordinaire, ou la fin du monde.’

Uiteraard is die ommezwaai onze cultuur fundamenteel aan het veranderen. In het intussen beruchte rapport To read or not to read van de National Endowment for the Arts wordt met harde feiten aangetoond dat de digitalisering wel degelijk tot ontlezing leidt. De hedendaagse lezers, en vooral de exemplaren die na de val van de Muur zijn geboren, bewegen zich als digitale inboorlingen die hun weg moeten zoeken in de chaos. Het internet is een onintelligent geordende puinhoop waar niemand op dezelfde manier zoekt en vindt. Die ontastbare onduidelijkheid heeft het voordeel dat mensen verplicht worden om zelf op pad te gaan. Het nadeel is dan weer het verdwijnen van ijkpunten, richtingaanwijzers en vaste waarden. De kans is veeleer gering dat zo’n jeugdige digitale inboorling de papieren bibliotheek als startpunt neemt van een zoektocht naar literaire verwantschappen en publicatiemogelijkheden – wat overigens geldt voor alle vormen van ontspanning, entertainment of kennisoverdracht. Bovendien is de digitale inboorling geen eenduidige lezer of consument, maar een prosumer, iemand die tegelijkertijd consumeert en produceert, leest en meeschrijft. Wellicht is dat het belangrijkste inhoudelijke gevolg van de digitale revolutie die zich onder onze ogen voltrekt.
In The New York Times vertelde professionele blogster Emily Gould onlangs het relaas van haar heftige en korte blogcarrière die tot nationale bekendheid leidde. Op het moment dat ze bezweek onder de immense druk die haar rol met zich meebracht, kreeg ze dagelijks honderden antwoordmails en geposte commentaarstukken. Memorabel is de manier waarop Gould haar werkmethode reconstrueert: een virtueel gesprek met duizenden mensen die meedenken, tips geven, kritische commentaar leveren. Gould heeft met andere woorden in haar eentje het klassieke redactiewerk heruitgevonden. Dat eindeloze gesprek is het begin en het einde van elke succesvolle redactie. Het maken van inhoudelijke keuzes en het onder woorden brengen van de argumenten die tot keuzes hebben geleid: ook in een papierloos universum zal dat de kern van de zaak blijven.
Tot voor kort werkten gedrukte media in een gesloten circuit waarvan de output altijd een object was dat te koop werd aangeboden. Alle stadia in het redactie- en productieproces vonden als het ware achter gesloten deuren plaats. Dat was de ultieme fase van de omwenteling die Gutenberg teweeg had gebracht: de rimpelloze orde. Zetters voelden zich niet geroepen om een editoriaal te herschrijven. Net zomin als lezers de macht hadden om te bepalen welk nieuws er werd gebracht. En de schrijvers, die zaten ergens te schuilen op een veilige plek in de bedrijfskolom. Vandaag is die orde een steeds vager wordende toestand. Wereldwijd lopen de inkomsten van gedrukte media terug. Alle uitgevers zijn, de ene al wat wanhopiger dan de andere, op zoek naar een manier om het verloren marktaandeel terug te winnen, liefst op een manier die ook geld opbrengt. Dat valt echter vies tegen. Dit belooft voor het moment dat de digitale omwenteling de boekenwereld definitief verandert.
Uiteraard is het duidelijk wat wel werkt: de prosumer plezieren en zijn impulsen gebruiken om het publieksbereik te vergroten. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij de meesterlijk gevoerde marketing rond de Harry Potter-boeken, waarbij orthodoxe fans op tal van manieren werden gesteund bij het belijden van hun Pottergeloof. Een ander voorbeeld zijn de tijdschriften en kranten voor de massamarkt; die zijn verworden tot cadeaupakketten. In combinatie met die weggeefdrift hebben printuitgevers sites en communities gebouwd waar lezers voortdurend bij de les worden gehouden. Want de lezer is extreem ontrouw geworden. En bovendien verwacht hij in toenemende mate dat informatie gratis beschikbaar is.
In het tweede deel van de jaren negentig heeft de muziekindustrie slagzij gemaakt, en nog steeds zitten de muziekuitgevers, die voormalige kolossen met universele geldingsdrang, in het nauw. Hun industrie is eenvoudigweg geïmplodeerd. De neergang begon vanaf het moment dat muziekopnames niet meer noodzakelijk op een fysieke drager hoefde te staan. Niemand had voorzien dat downloaden zo snel zo’n universeel succes zou worden. Voor de digitale inboorling is het idee dat iemand geld zou geven in ruil voor een schijfje met enkele liedjes volslagen idioot. Het is alsof je iemand die gewend is te fotograferen met zijn gsm zou verplichten om een daguerreotype te maken.
Wat kan een cultureel maatschappelijk maandblad als Streven daar tegenin brengen? Een redactie, inhoudelijke keuzes, kritische zin en een ouderwets traag publicatieritme, zodat er teksten en onderwerpen aan bod komen die geen plek meer krijgen in de reguliere media. Iedereen moet zich de culturele metamorfose van het begin van de eenentwintigste eeuw eigen maken. Hoe sneller, hoe beter. Die opdracht geldt eigenlijk nog intenser voor een blad dat niet extreem te lijden heeft onder de commerciële druk die zo’n paradigmawissel veroorzaakt: gebruik de technologische innovatie ten goede. De andere optie is de vergetelheid. Het grote niets wenkt voor alles en iedereen die niet digitaal zal bestaan. Uiteraard lijdt die verlatingsangst soms tot imbeciele acties, zoals uitgeverij Penguin die experimenteert met interactieve fictie. Auteurs sturen korte verhalen rond via Google Earth, blogs en… Twitterberichten. Maar het zet de zaken op scherp. Als je vindt dat de oude (literaire) cultuur in de marge thuishoort, ga dan vooral niet online.
In 1938 van de vorige eeuw schreef de romantische reiziger Arthur van Schendel in De wereld een dansfeest dat het leven een ritmisch probleem is. Die echo van Henri Bergson, voor wie ‘le mouvement est la réalité même’, klinkt vandaag zwakker, omdat onze beschaving ouder en melancholischer is geworden; het venster op de wereld biedt voor ons al te vaak een blik op wat we achter ons hebben gelaten. Maar dat is gezichtsbedrog. Alles moet opnieuw, dus ook het kantiaanse verstandshuwelijk tussen mechanisme en vitalisme, tussen mens en techniek. Het nadenken over die omwenteling en de gevolgen ervan voor cultuur, samenleving en economie moet nog meer dan vroeger ook gebeuren op plekken waar er een redactionele dynamiek bestaat en kritische distantie wordt nagestreefd. Laat het leven dan maar, veel meer dan vroeger, een communicatief probleem zijn, met een heterogener en virtueler publiek. Een tijdschrift als Streven kan daar alleen maar zijn voordeel mee halen.

Harold Polis

Bronnen

Eric Alterman, ‘Out of Print. The death and life of the American newspaper’, The New Yorker, 31 maart 2008.
Frédéric Beigbeder ‘Le livre est mort, vive le livre?’, http://www.lire.fr/chronique.asp/idR=142/idTC=11/idC=52222
Karel Berkhout, ‘Oprollen die bende’, in NRC Handelsblad, 15 februari 2008 (http://www.nrc.nl/kunst/article937127.ece/Oprollen_die_bende).
Jeff Gomez, Print is dead. Books in our digital age, Hampshire, 2007.
Emily Gould, ‘Exposed. What I gained – and lost – by writing about my intimate life online’, The New York Times Magazine, 25 mei 2008.
Philip Meyer, The Vanishing Newspaper. Saving Journalism In The Information Age, Missouri, 2004.
Het rapport ‘To Read or Not to Read’ kun je downloaden op http://www.nea.gov/research/toread.pdf
De referaten van de studiedag Uitgeverij, boekhandel en bibliotheek in de digitale wereld: partners of opponenten? kun je downloaden op http://www.boek.be/Nederlands/Home/boekbe/page.aspx/1062
http://jacketmagazine.com/00/home.shtml
http://www.poetrylibrary.org.uk/magazines/
www.monocle.com
www.wetellstories.co.uk
http://www.wolfmagazine.co.uk/

(Dit stuk verscheen eerder in het jubileumnummer van Streven, oktober 2008.)

Geen opmerkingen:

Brief aan Pascal Chabot

Beste Pascal Chabot , Met veel plezier heb ik uw nieuwe boek Avoir le temps. Essai de chronosophie (Puf) gelezen. Ik raad het iedereen aa...