Niets lijkt nog normaal. En gek genoeg is het allang zo. De snelheid waarmee de wereld verandert, laat weinig ruimte voor zekerheden. Sinds het begin van de moderniteit hebben schrijvers die verwarring enthousiast omarmd, ook Georg Büchner. Vandaar dat we nog steeds scherp aanvoelen waarover hij het heeft. Verwarring is een gouden thema waarmee een beetje schrijver het tragische levensgevoel kan oproepen. Het ultieme voorbeeld is De idioot van Dostojevski: prins Myshkin als de naïeve sukkel die vernietigd wordt door de mensen rondom hem. Gekken, hysterici en idealisten doen het goed op papier. Als personages tonen ze hoe onecht onze wereld is, hoe bekrompen, leeg en lelijk. Ze ervaren de werkelijkheid als een façade en geven Hamlet gelijk: ‘There are more things in heaven and earth, Horatio.’
Verwondering is voor ons een schaars goed. Haast alles is in kaart gebracht, van het menselijk genoom tot de oersoep. Ook de waanzin wordt getest, gemeten, voorzien van een genetische en chemische verklaring. Wellicht heeft psychische ellende daarom net iets minder literair belang dan vroeger, toen kunst nog gevaarlijk gek kon zijn. De negentiende eeuw daarentegen was een goudmijn voor op waanzin beluste schrijvers. Zo leed de Franse dichter Gérard de Nerval aan acute gekte. Hij kreeg wanen, zag tekens, geloofde zijn dromen. In zijn gedichten viert het mysterie hoogtij. Er is altijd de belofte van een andere, spiritistische werkelijkheid. ‘Souvent dans l’être obscur habite un Dieu caché’, schreef hij in de beroemde gedichtencyclus Les Chimères. Tal van tijdgenoten leden aan dezelfde zwarte romantiek. Ze waren tuk op de nachtzijde van het bestaan, keken te diep in het glas en koketteerden met de dood. Op het moment dat de industriële revolutie het Westen ombouwde tot een maakbare, rationeel geordende samenleving, vluchtten heel wat kunstenaars en intellectuelen in een duistere, irrationele dimensie vol onbeheersbare ervaringen. Uiteraard was die extravagante hobby niet weggelegd voor de ondervoede dagloner van een filature. Alleen de bourgeoisie kon zich waanzin permitteren.
Nerval hing zich op in een Parijse achterafstraat en kwam in de vergetelheid terecht. Hij moest op eerherstel wachten tot de surrealisten in hem een voorganger ontdekten. Die surrealisten, André Breton op kop, gebruikten de waanzin als stijlfiguur. Ze ontwierpen een artistiek universum waarin waanzin de grenzen van het menselijke afbakende. Als volleerde dogmatici ondernamen ze ook een pseudo-wetenschappelijke zoektocht naar die grenzen. Breton en zijn kompanen wilden de realiteit en de droomwereld samenbrengen om de mens te kunnen bevrijden uit de klauwen van de bourgeoisie, het nationalisme en het militarisme. Vele surrealisten hadden de vleesmolen van de Eerste Wereldoorlog aan het werk gezien. Waanzin was voor hen geen abstracte fantasie van een in absint gemarineerde dichter. Om het beest te vermoorden moest het worden bestreden met hetzelfde wapen waarmee het de mensheid ten gronde wilde richten: waanzin. Vandaar de voorliefde van de surrealisten voor primitieve Afrikaanse kunst, zwakzinnige artiesten en geestesverruimende ervaringen. De waanzinnige kunstenaar was een verzetstrijder geworden.
Het toppunt van de verheerlijking van de waanzin vond plaats op 13 januari 1947. Antonin Artaud bracht toen in een overvol Parijs theater de lezing ‘Histoire vécue d'Artaud-mômo’. Negen jaar lang was Artaud opgesloten in psychiatrische instellingen. Hij had 52 elektroshocks gekregen. Meer dood dan levend werd hij door bewonderaars en collega-schrijvers uit het asiel gehaald. Reeds voor zijn gedwongen opname had Artaud, een acute migrainepatiënt, zoveel geslikt en gespoten dat hij in een baan om de aarde vloog. Zo was hij speciaal naar Mexico gereisd om bij de lokale Indianen peyote te kauwen. Ook als theaterschrijver zocht hij de grens op. Artaud muntte het begrip ‘theater van de wreedheid’, waarmee hij bedoelde dat een acteur moet spelen alsof hij op de brandstapel staat. Hij moet het lijden aan het leven uitbeelden op de meest dwingende manier. Als opgesloten gek nam Artauds imago in de loop der jaren mythische proporties aan. Hij zag iets wat anderen ontging. Een opening in de werkelijkheid. Een geheime deur. Iets. Die avond in 1947 was er aan Artaud echter geen touw vast te knopen. Op het podium stond er een angstaanjagende, hologige oudere man die raasde, tierde, fluisterde, alsof hij werd gemarteld. Niemand wist eigenlijk wat hij daar stond te gillen, tot er een onverlaat in de zaal luidop een flauwe opmerking maakte. Naar verluidt zou Artaud heel rustig hebben geantwoord: 'Als u het niet kan begrijpen, kan u beter weggaan.’ Waarna hij weer uitzinnig begon te roepen.
Artaud, de martelaar van de tegencultuur, de marginale gek die in zijn eentje de goegemeente uitdaagde. Nu het druggebruik al enkele decennia gedemocratiseerd is en meer vernieling dan verlichting heeft gebracht, valt de mythevorming rond figuren als Artaud moeilijk te vatten. Zeker omdat de demon ook schrijvers in zijn greep houdt die echt de wereld willen veranderen. De Nederlandse essayist Matthijs van Boxsel heeft een groot aantal hedendaagse gekken samengebracht in zijn Encyclopedie van de domheid. Maar het is Raymond Queneau, een voormalige fellow traveler van Breton, die het diepst in de ziel van de literaire gek is doorgedrongen. In de gekkenencyclopedie Aux confins des ténèbres beschrijft Queneau de literaire gek als een volstrekte ousider. De archipoëet Paulin Gagne bedacht bijvoorbeeld in 1866 de filantropofagie: mensen die zich broederlijk laten opeten door de slachtoffers van de honger die de wereld geselt. Dat was uiteraard een groot succes.
De tragiek van de literaire gek is dat hij ingehaald wordt door de geschiedenis en een volstrekt ontworteld bestaan leidt, zoals de personages in Romain Gary’s laatste roman Les clowns lyriques. Gary stal de titel van Maksim Gorki, de sovjetschrijver die de mens verachtte zoals hij werkelijk was en bewonderde om wat hij kon worden. Die lyrische clowns belichamen de wanhoop van de mens die onophoudend zoekt naar uitwegen om aan de werkelijkheid te ontsnappen. En terwijl hij het onmogelijke nastreeft, mist hij de weinige momenten van geluk die het leven hem te bieden heeft. De grens tussen een normale mens en een gek is in dat opzicht altijd zeer dun.
Harold Polis
(Deze tekst verscheen eerder in de programmabrochure van Wozzeck van Alban Berg, uitgevoerd door de Vlaamse Opera. Wozzeck ging in première in Antwerpen op 12 september 2009.)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Brief aan Pascal Chabot
Beste Pascal Chabot , Met veel plezier heb ik uw nieuwe boek Avoir le temps. Essai de chronosophie (Puf) gelezen. Ik raad het iedereen aa...
-
Bookmark this on Delicious Niets. Dat gebeurde er in het leven van de Brit W.N.P. Barbellion tussen 1908 en 1912. Zeker, hij koesterde be...
-
Op zondag 9 mei om 10.00 uur ben ik te gast bij Pat Donnez op Klara, in zijn programma Berg en Dal . Het programma kan je nadien vier weken...
-
Filosofiehuis Het Zoekend Hert organiseerde, in samenwerking met het Humanistisch verbond , een presentatie van Autonomie op 24 maart. J...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten