maandag 13 juni 2011

Het land is een beetje moe

Leven in de Belgische luchtbel, aflevering zoveel. Het volgende stuk is enkele maanden geleden geschreven, maar de tijd is blijven stilstaan. 
Van op een afstand is de situatie in België volstrekt hopeloos. Ook van nabij bekeken blijft er voorlopig weinig reden tot vreugde. Het land zit vast in een uitzichtloos en zich voortdurend herhalend hervormingsritueel dat de afbraak van de staat voorbereidt. Maar wat blijft er van die vaststelling over als je geen rekening houdt met de retoriek die dit ritueel begeleidt? Wellicht niet veel meer dan dit: een land dat, net als de andere Europese lidstaten, ontzettend veel moeite ondervindt om haar welvaartsmodel aan te passen. Die bij uitstek politieke discussie gaat over het sociaal contract dat moet worden afgesloten tussen burgers en de staat.

Het sociaal overlegmodel kan als voorbeeld dienen. Dat model stamt uit de Tweede Wereldoorlog, toen vakbonden, werkgevers en politici in de luwte afspraken hoe ze rekening zouden houden met elkaars agenda’s, eens de bezetting door nazi-Duitsland voorbij zou zijn. In de loop van de decennia is dit overleg minder exclusief sociaal en meer sociaaleconomisch geworden. De laatste gespreksrondes spitst het tweejaarlijkse interprofessioneel akkoord zich vooral toe op het economische weefsel. En dat gaat niet vanzelf, getuige het gekrakeel over het meest recente interprofessioneel akkoord: de onderhandelaars trokken hun staart in onder druk van hun achterban. Anne Demelenne, de nummer twee van het ABVV, schreef mee aan het akkoord dat ze een dag na de ondertekening afwees. De marge voor loonopslag was voor het ABVV te klein en de suggestie dat de automatische loonindexering onderzocht zou worden was er al helemaal te veel aan. De federale regering in lopende zaken lapte vervolgens het akkoord op. Aan het beantwoorden van fundamentele vragen – zoals de definitieve gelijkschakeling van arbeiders en bedienden, of het radicaal inperken van het brugpensioen – komt men nauwelijks toe. ‘Onze overlegdemocratie wordt één groot Stockholmsyndroom’, noteerde Marc Devos hierover. ‘Het eindresultaat is ofwel stilstand, ofwel een opeenstapeling van marginale compromissen met steeds meer versmachtende evenwichten: de staatshervorming tot de zoveelste macht.’

Als dit een vaudeville was dan zou er op zo’n moment achterin in de zaal worden geroepen dat de Franstaligen het hebben gedaan, omdat zij een andere cultuur hebben dan Nederlandstaligen. Want Demelenne is de topvrouw van het FGTB. En na die uitroep zou er een litanie volgen over alle kleine en grote communautaire pijnpunten. Want onze democratie is ook een opeenstapeling van marginale problemen geworden met steeds meer versmachtende psychodrama’s. De grote verlossende politieke beslissingen lijken lastiger om te verwezenlijken. Maar we moeten er ook rekening mee houden dat we minder goed in staat zijn om ze te aanvaarden. De samenleving wordt er niet eenduidiger op. En de besluitvorming vordert zo traag dat het doorbreken van de lijdzaamheid al een politieke daad lijkt, wat nog aantrekkelijker wordt gemaakt door de lijdzaamheid te communautariseren. Op die manier ontstaan er karikaturen die de stilstand alleen nog onherroepelijker maken. Bijvoorbeeld door ‘de Franstaligen’ te reduceren tot ‘gréviculteurs’ en vermomde marxisten voor wie zelfs het sociaaldemocratische programma van Bad Godesberg onverteerbaar is, of tot eentalige taalimperialisten die hardnekkig de Vlamingen blijven onderdrukken en nederzettingen stichten op heilige Vlaamse bodem. En ‘de Vlamingen’ worden dan weggezet als sectaire navolgers van het VOKA, kille en onbeschofte rekenaars voor wie het nooit genoeg is en die zich, met hun ‘français approximatif’ en een exemplaar van Atlas Shrugged van Ayn Rand onder de arm, superieur voelen aan de Franstaligen, of als trotse erfopvolgers van de nazi’s die het moment afwachten om hun collaborerende grootouders in ere te herstellen. Dit schema is absurd, maar wordt niettemin vaak ingeroepen als verklaringsmodel en legitimeert daardoor de polarisering op alle niveaus. Bovendien, en dat is veel erger, verhindert die karikatuur om de centrale vragen op de best mogelijke manier te beantwoorden: hoe beschermen we onze welvaart en redden we de verzorgingsstaat? Is de macht van de sociale partners nog legitiem? Is onze verzorgingsstaat, geënt op ‘les trente glorieuses’, nog wel de moeite waard om voor te vechten? Is zij momenteel echt zo succesvol in het beschermen van de juiste groepen: bejaarden, eenoudergezinnen, kinderen, jongeren die uit de boot vallen, gemotiveerde werknemers die op racisme stuiten?

Het is in alle opzichten nodig om karikaturen af te wijzen, de recyclage van archaïsche vooroordelen te stoppen, historische trauma’s niet meer blind te consacreren, en de culturalisering van maatschappelijke en communautaire uitdagingen niet als leidend principe te aanvaarden. De afgelopen jaren heeft die strategie, ook binnen de taalgroepen zelf, geleid tot een waardeloos opbod van morele superioriteit. Een aanzienlijk deel van de hoog oplopende en eerder antieke discussies over identiteit is tijdverlies, omdat ze geen rekening houden met de wezenlijke verandering die onze samenleving heeft ondergaan: de grote toename van deelnemers aan het openbare debat en de fenomenale groei van de informatiestroom. De aandacht moet gaan naar de manier waarop onze democratie de belichaming kan zijn van een samenleving die aanzienlijk heterogener is geworden.

Maar misschien volstaat ook de politieke discussie over het sociaal contract tussen burgers en de staat niet meer. Een groot deel van het huidige contractdenken is schatplichtig aan de idee van een rechtvaardige staat, zoals die is uitgewerkt door wijlen John Rawls. Volgens Rawls zijn democratische instellingen rechtvaardig wanneer elke burger vanuit een toestand van onwetendheid akkoord kan gaan met de principes van die rechtvaardige staat. Het komt er op neer dat je het ideaal van rechtvaardigheid kan bereiken zonder te weten hoe goed je het hebt – de befaamde ‘veil of ignorance’. We zouden op die manier een consensus kunnen maken over de samenleving, ongeacht onze levensbeschouwing, moedertaal, politieke overtuiging of schoenmaat. De staat moet in dit opzicht zo veel mogelijk gelijkheid produceren. Ongelijkheid is slechts aanvaardbaar als het de situatie verbetert van de mensen die in een samenleving aan het kortste eind trekken. Communitaristen (zoals Michael Sandel) en libertaire denkers gaan hier totaal niet mee akkoord, omdat ze vinden dat ‘de sluier van onwetendheid’ een illusie is en afbreuk doet aan de mening van individuele burgers. Maar dat ontslaat ons niet van de taak om te streven naar rechtvaardigheid in onze instellingen, door onze rechten en vrijheid in ere te houden, de politiek, het onderwijs en de zorg zo goed mogelijk te organiseren.

Amartya Sen is zo’n econoom die daar een antwoord op probeert te geven. In plaats van het klassieke sociaal contract kiest hij voor een theorie van rechtvaardigheid die gebaseerd is op een ‘methodologisch individualisme’. Sen zoekt een elegante manier om liberale opvattingen te verzoenen met rechtvaardigheid en individualisme te laten samengaan met meer collectieve waarden. In zijn werk heeft hij talloze keren uitgelegd dat het hebben van een fel doorgewerkte theorie over rechtvaardigheid niet noodzakelijk is om onrechtvaardige situaties op te lossen. Een tweede cruciaal punt dat Sen maakt is de relativiteit van rechtvaardige instellingen: die verhinderen niet noodzakelijk dat er onrechtvaardigheid bestaat. Een welvaartsstaat als de onze is doordrongen van het Matteüseffect; het herverdelingsmechanisme zal altijd afwijkingen vertonen die ervoor zorgen dat de strijd tegen armoede en uitsluiting ook de middenklasse ten goede komt. Een strikt legalistische en institutionele aanpak gaat, volgens Sen, daarom voorbij aan de individuele verantwoordelijkheid van elke burger. Een rechtvaardige samenleving bestaat niet alleen uit rechtvaardige instellingen, maar ook uit rechtvaardige burgers die kunnen leven zoals ze willen en niet worden herleid tot economische productie-eenheden. Misschien biedt dit uitgangspunt nog de beste slaagkansen in de periode van fundamentele hervormingen die we nu aanvatten.

De posities van partijen liggen, zeker in het versnipperde Belgische politiek landschap, vaak dicht bij elkaar. In het beheer van de vrije markt kun je het kapitaal belasten of vrijmaken, maar de vrije markt zelf wordt niet in vraag gesteld. Ook lijkt er, in de nasleep van de kredietcrisis, een consensus ontstaan over het belang van overheidscontrole. Politieke keuzes hebben meer te maken met de bandbreedte van maatregelen dan met de consensus die aan de maatregelen ten grondslag ligt. Heel West-Europa kampt met oplopende tekorten en vergrijzing. Om de welvaartsstaat te redden probeert men de afgelopen jaren voornamelijk esthetische correcties door te voeren of te doen alsof, zoals in de hervorming van de pensioenen. Enerzijds is het Belgische basispensioen voor de meesten onvoldoende om comfortabel van te leven, anderzijds zijn de aanvullende maatregelen (tweede en derde pijler) onvoldoende bereikbaar voor alle werknemers. Het comfort van ouderen wordt op peil gehouden door het huis of appartement dat ze hebben afbetaald. Burgers worden heel erg aangemoedigd om een eigendom te verwerven. Maar de niet te stuiten waardevermeerdering van het vastgoed maakt het dan weer duurder voor jongeren om eigenaar te worden – wat ook weer een tendens is die je in vele West-Europese landen terugziet. Vastgoedprijzen zitten echter niet in de gezondheidsindex, zodat vele babyboomers het beter hebben dan hun kinderen. Vele babyboomers hebben een goedkoop huis kunnen aanschaffen (dat alleen maar in waarde is gestegen) en hebben een reële toename van de koopkracht meegemaakt, wat hen ook een voordeel kan bieden bij de berekening van hun pensioen. Bovendien is er de schuldopbouw van de overheid, die zij democratisch hebben gelegitimeerd en die ze doorschuiven naar hun nageslacht. Als kers op de taart zal de tendens in een vergrijzende samenleving ook behoudsgezinder zijn. Dat gaat vanzelf: een groter deel van de kiezers heeft er nu eenmaal baat bij dat ze de rechten die ze in de verzorgingstaat hebben opgebouwd ten volle kunnen doen gelden. Ze zullen niet geneigd zijn om de overconsumptie in de welzijnszorg of de bouw van vele nieuwe woonzorgcentra in te ruilen voor doorgedreven investeringen in onderwijs en ontwikkeling. Brieuc Van Damme merkt in Het grijze goud. Hoe de babyboomers van ouderenzorg een succesverhaal kunnen maken op dat het aantal tachtigplussers tegen 2050 zal verdrievoudigen en dat we elke week een extra rusthuis zouden moeten openen om alle hulpbehoevende senioren op te vangen. Eigenlijk zou je dan moeten kiezen tussen elke week een rusthuis of elke week een nieuwe school. Want de toename van het geboortecoëfficiënt legt in onze steden een enorme druk op het (vaak niet zo goed onderhouden) scholennetwerk en zal alleen de bestaande problemen van sociale ongelijkheid vergroten. De ironie van de geschiedenis wil dat die problemen het grootste zijn in de meest vruchtbare stad van het land: Brussel. Die reële intergenerationele welvaartskloof is echter geen onderwerp van gesprek. Er bestaat een stilzwijgende consensus om de vastgoedzeepbel te aanvaarden. Tegelijkertijd laten we het bijvoorbeeld ook toe dat in Brussel het vastgoedaanbod voor de lage inkomens onvoldoende degelijk is.

Een aantal van de problemen van de welvaartsstaat zijn moeilijk te begrijpen als je de hoge indirecte en directe belastingdruk in België bekijkt. De deplorabele staat van een groot deel van onze infrastructuur is legio, een schande die toch zeker niet beperkt blijft tot het patrimonium van de federale staat. Begin dit jaar moesten in allerijl tientallen verroeste verlichtingspalen langs de ‘Vlaamse’ E19 in de buurt van Antwerpen worden weggehaald. Dat was een symbolisch moment van de eerste orde, omdat dat stuk van de E19 een van de beroemde Keynesiaans geïnspireerde bouwprojecten van de jaren zeventig is geweest. De doorgeroeste palen passen perfect in het plaatje dat na de kredietcrisis is ontstaan: we zijn schulden aangegaan die we slecht beheren en die soms niet meer beheersbaar zijn. De kredietcrisis had in dat opzicht een bezinningsmoment moeten zijn, een aanleiding om het roer definitief om te gooien en, wie weet, het Scandinavische model (vooral Zweden en Finland) van schuldbeheer te kiezen: uitgaven beperken en als je recurrente uitgaven schrapt, de vrije marge besteden aan onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en infrastructuur. Dat is dus te weinig gebeurd.

De communautarisering van de Belgische politiek geeft een gekleurd beeld van de reële maatschappelijke uitdagingen. Bovendien gaat het vaak al om geregionaliseerde bevoegdheden en beperkt het debat zich dus tot de vermeende winst (of het verlies) bij een verdere splitsing van de federale portefeuille. De nationalistische reclameslogans vertroebelen bovendien de werkelijkheid: het zo geprezen efficiënte bestuur dat floreert dankzij onafhankelijkheid (nu of veel later), verbergt een economische agenda die niet altijd even helder is. De NVA heeft heimwee naar de hongerkuur van het Groot-Brittannië van de jaren tachtig – wat achteraf geen hongerkuur bleek, aangezien de toenmalige conservatieve regeringen net meer hebben uitgegeven aan sociale politiek. Toen de NVA-voorzitter dit voorjaar op bezoek mocht bij de Britse premier David Cameron, zag de eerste daar vooral een bevestiging in van de ‘morele omwenteling’ die hij bij Vlaamse kiezers ervaart. En dan gaat het niet over het separatisme – waarvoor niemand in Cameron een bondgenoot zal vinden –, maar over de indeling en financiering van de staat. Als Leviathan moet die staat worden bekampt, gekort en beknot, dat is de oorlogsretoriek die wat eenzijdig wordt toegedicht aan Cameron en zijn Chancellor of the Exchequer George Osborne – hoewel Osborne zijn best doet om het cliché te belichamen. In dat verhaal staan ze dichter bij de vermaledijde Thatcher dan bij Amartya Sen en het is maar de vraag of zo’n nostalgisch amalgaam van conservatieve opvattingen ook in Vlaanderen en bij uitbreiding België tot iets kan leiden. Niets wijst er echter op dat kiezers op de NVA hebben gestemd om een blinde sociale afbraak te organiseren, laat staan dat er een coalitie voor kan worden gevonden. De suggestie is nochtans gewekt dat de illusoire splitsing van het land een batig saldo zou opleveren, omdat de transfers zouden stoppen. En dat batig saldo, na het stopzetten van de Noord-Zuidtransfers, zou dan de inwoners van de nieuwe staat Vlaanderen ten goede komen. De gedroomde combinatie van moreel conservatisme, budgettaire orthodoxie (besparen in plaats van investeren) en een rabiate afkeer van lakse sociale herverdelingsmechanismen is populair, getuige de fascinatie in sommige kringen voor figuren als Theodore Dalrymple. Een vaardig stilist, maar ook een luie denker die zijn frustraties als arts verheft tot maatschappelijke norm en de ellende in de wereld reduceert tot de persoonlijke verantwoordelijkheid van individuen. Daar schieten we echt niets mee op.

Europa is in de ban van heimweedeskundigen. Soms heeft dit heimwee een min of meer concrete aanleiding, zoals wanneer wijlen Tony Judt ons tanende engagement voor de democratie betreurde. Maar meestal gaat het om basale gevoelens van gemis en uitsluiting, het grote besef dat de welvaartsstaat geen geschenken meer uitdeelt, of beter: niet meer mag uitdelen. Noch de nostalgie van de wanhoop die Judt op het eind van zijn leven tentoonspreidde, noch de koppigheid van Dalrymple, noch een terugkeer van Lady Thatcher leiden naar onze toekomst. We moeten, linksom of rechtsom, op onze manier nieuwe evenwichten zoeken tussen het beschermen en mobiliseren van burgers in een samenleving. Zeker, het land is een beetje moe, maar er is zo ontzettend veel werk te verrichten dat we er beter alles aan doen om wakker te blijven.

Harold Polis 
Tony Judt, Het land is moe. Verhandeling over onze ontevredenheid, Contact, 2010.
Tous propriétaires: la fin d'un mythe [dossier], in Le Monde, 7 maart 2011.
Amartya Sen, L’idée de justice, Flammarion, 2010.
Brieuc Van Damme, Het grijze goud. Hoe de babyboomers van ouderenzorg een succesverhaal kunnen maken, Itinera Institute/Roularta Books, 2010.

(Dit stuk verscheen eerder in Streven van mei 2011.)

Geen opmerkingen:

Brief aan Pascal Chabot

Beste Pascal Chabot , Met veel plezier heb ik uw nieuwe boek Avoir le temps. Essai de chronosophie (Puf) gelezen. Ik raad het iedereen aa...