donderdag 28 mei 2009

De toekomst van de vooruitgang

Furl this page

Digg!

Delicious
Bookmark this on Delicious
Ook de Belgische politiek wordt beheerst door machteloosheid. Andere Europese natiestaten kunnen nog doen alsof ze niet boven hun stand leven. Van dat voorrecht kan de Belgische regering slechts dromen. De staatschuld, de gevolgen van de vergrijzing en de crisis lijken onbedwingbare fenomenen. Dekking zoeken is de boodschap. Herman Van Rompuy, de Belgische eerste minister, stuurt daar niet onterecht op aan. Er wordt tijd gewonnen en gebeden voor een oplossing. Alles wordt overwogen. Zo zouden staatswaarborgen, infrastructuurinvesteringen en maatregelen als de tijdelijke werkloosheid voor bedienden aanzienlijke hoeveelheden jobs kunnen redden, terwijl intussen de economie weer aantrekt, hopelijk. Het grote nadeel van zo’n scenario is dat het een politieke beslissing is die ingaat tegen het orthodoxe nutsdenken. En dus wordt er overheidsgeld in de balansen van bedrijven gepompt, in de hoop dat het tij keert.
Play and pray. Een orthodoxe economische strategie is het niet, maar het blijft momenteel de beste optie. Uiteraard zijn er velen, zeker ook politici, met een goede kennis van deze strategie – die in andere omstandigheden misschien ‘opportunisme’ wordt genoemd. De tijden zijn echter niet meer wat ze geweest zijn, zeker niet voor politieke professionals. Zij kunnen geen eer behalen aan de economische crisis, omdat ze weinig macht hebben in een globale economie, in het door subsidiariteit gereguleerde Europa. Toen Kris Peeters het ministerpresidentschap overnam van Yves Leterme staken de oude verankeringsidealen de kop op: de referentieaandeelhouders van Vlaamse bedrijven moeten Vlaams zijn en blijven. En de beslissingscentra ook. Een nobel streven voor sommigen, maar tegelijk een vorm van kwaadaardige zinsbegoocheling. Bovendien hebben de vervloekte omstandigheden net het tegendeel in de hand gewerkt, omdat we het hebben toegelaten dat er in een klein land bancaire mastodonten ontstonden. De ondergang van de Belgische banken, en voordien de uitverkoop van de energieproducerende nijverheid, heeft de economie en het spaargeld voor een belangrijk deel overgeleverd aan calculerende buurlanden die een open economie combineren met economisch nationalisme. En dat laatste geloof, zo weten we sinds Greep naar de markt van Olivier Boehme, is altijd het nastreven van een politiek doel met economische middelen.
Nationalisten en regionalisten aan weerzijden van de taalgrens blijven toch eerder vaag over de manier waarop we als economische drenkelingen het hoofd boven water moeten houden. Iedereen roept dat er bespaard en gematigd moet worden, en organiseert drijfjachten op zoek naar schuldigen en profiteurs. Maar over de kern van de zaak wordt zedig gezwegen: matiging en het optrekken van de pensioenleeftijd. De massale en door velen onvoorziene waardevermindering van onze collectieve en individuele rijkdom luidt het einde van een tijdperk in. In ruil krijgen we een bescheidener welvaartsmodel dat minder solidariteit garandeert, omdat er minder centen zijn om die zorg gelijk te verdelen. Maar wat moet er in de plaats komen van het kapitalisme dat ons zulke goede diensten heeft bewezen?

Bij kometen of klimaatwijzigingen staan er predikers op die het naderende onheil trachten te bezweren. Ook nu de overvloed in eb is veranderd. Er wordt gretig met vingertjes gezwaaid. Morele superioriteit is een goedkope luxe voor wie de verpaupering belijdt. Terwijl het ware armoedebeleid nog te vaak als een verplicht nummer wordt opgevoerd. Naar aanleiding van de Werelddag van Verzet tegen Armoede eind vorig jaar werd nog eens benadrukt dat ruim een op de zeven Belgen in armoede leeft. Dat cijfer is de afgelopen jaren verbazend stabiel gebleven. We hebben tijdens de vette jaren niet alleen verzuimd om de staatsschuld te doen dalen. Het is dan ook ongemeen cynisch dat de economische crisis en het persoonlijke verlies van rijkdom door sommigen als heilzaam worden bestempeld. We moeten nu eenmaal met minder leren leven. Minder werk. Minder geld.
Oud-trotskist Lionel Jospin leidde eind jaren negentig de Franse regering en introduceerde de 35-urenweek. Jospin was een overtuigd verdediger van de lump of labour-denkfout: er is slechts een welbepaalde hoeveelheid werk die je kunt verdelen, dus kun je meer mensen minder werk geven. Gelukkig voor de Franse economie zijn er talloze achterpoortjes om aan die regeling te ontsnappen, los van de algemene vraag of het wel aan de staat is om op zo’n ingrijpende manier het werk van de burgers te organiseren. Ook in sommige Duitse industriële bedrijfstakken is de 35-urenweek ingevoerd. Duitsland heeft enorme inspanningen geleverd om zijn industriële activiteiten op peil te houden, het schrappen van werkuren was een van de kunstgrepen.
De vader van die arbeidsduurvermindering was Herbert Hoover, de Amerikaanse president die zijn land door de eerste fase van de Grote Depressie van de jaren dertig leidde. Hoover, een quaker uit Iowa, was de Obama van zijn tijd die het kwade trachtte te verjagen door voluntarisme te prediken. Zijn aanpak van de Depressie was eerder ongemakkelijk, omdat te veel maatregelen te laat kwamen en het omgekeerde effect hadden. Zo was het niet slim om de belastingen in 1932 zeer fors te verhogen, op het moment dat ruim 25% van de Amerikaanse beroepsbevolking zonder werk zat. Als straks blijkt dat de huidige crisis niet op een catastrofe is uitgedraaid, dankzij het doortastende optreden van regeringen en centrale banken, dan zal dat voor een groot deel aan Hoover te danken zijn. Ben Bernanke, de voorzitter van de Fed, heeft de depressie van de jaren dertig obsessioneel bestudeerd en heeft zich eigenlijk een leven lang voorbereid om niet dezelfde fouten te maken als in 1929. Protectionisme was toen een van de grote drama’s die mee de oorlog hebben veroorzaakt.
Er is geen reden om meewarig terug te blikken op een episode uit de twintigste eeuw die vandaag, zogezegd, nooit meer zou kunnen voorkomen, omwille van globalisering of vermeende morele progressie. Het was Hoover, de man die tijdens de Eerste Wereldoorlog de Belgen van de hongersnood had gered, die begin jaren dertig armen samenbracht in tentenkampen en honderdduizenden Mexicanen deporteerde naar Mexico om op de arbeidsmarkt plaats te maken voor Amerikanen. Met minder leren leven is een geweldig vooruitzicht.
Als de hoeveelheid arbeid niet eindeloos is, dan zeker ook de welvaart. Op die manier wordt het symptoom voorgeschreven om de ziekte te bestrijden. De beste manier om de crisis te bestrijden zou dan zijn het loslaten van de groei en met nog minder te leren leven. De gecrashte aandelenfondsen van de zestigplussers zijn misschien virtueel, de welvaartsdaling is dat zeker niet. Er zijn geen gegronde redenen om de huidige actieve generatie en hun kinderen het vooruitzicht op welvaart te ontzeggen. Onze huidige levensstandaard en maatschappijstructuur is net gebaseerd op economische groei, open samenlevingen en een stabiele democratie. Hoewel het groeipad aan de feiten zal worden aangepast, blijft vooruitgang een noodzaak. Maar hoe dit te bereiken?

Politieke essays die in de aanloop tot de Europese verkiezingen geschreven, laten weinig ruimte voor de creativiteit die we vandaag zo hard nodig hebben. Hoewel de verzamelde stukken in Rood zonder roest. Een sociaaldemocratie voor de 21e eeuw de juiste maatschappelijke, economische en bestuurlijke problemen inventariseren, blijft het grote plan achterwege. ‘Het ultieme doel’, zo schrijven de samenstellers Carl Devos en Rudi Vander Vennet, ‘van het socialisme is gelijke vrijheid voor iedereen. Gelijkheid is de voornaamste hoeksteen van rechtvaardigheid.’ Er kan geen sprake van zijn het wiel weer uit te vinden – zelfs niet nu de crisis socialisten een gedroomd argument geeft om hun zaak te bepleiten. Die ambitie zit ook niet in het boek, dat eerder een uitnodiging bevat om aan piecemeal engeneering te doen: grote problemen los je op door telkens kleine beslissingen te nemen die door de bevolking worden gesteund. Daar kan niemand tegen zijn, maar als dit de kern van het socialistische handelen bepaalt, waarin onderscheidt het socialisme zich dan eigenlijk nog van andere democratische politieke bewegingen?
Het is Karl Popper die het begrip ‘piecemeal engeneering’ heeft gemunt, in The open society and its ennemies, het livre de chevet van de liberale regeringspartij Open Vld. In Pleidooi voor een nieuw liberaal offensief tracht Mathias De Clercq hetzelfde anders te verwoorden. De Gentse schepen van Economie, Jeugd en Werk is een van de coming men van de liberalen en speelt die rol ook in zijn Pleidooi... De tekst is zeer retorisch en klinkt bij momenten beter dan hij leest. Zoveel hardhorigheid was wellicht gebaat met meer brutaliteit en minder citaten uit de wereldbibliotheek. Maar goed, er zijn intussen drie partijen die zich liberaal noemen (Lijst Dedecker, SLP en Open Vld) en er is een wereldwijde crisis die in de schoenen wordt geschoven van een losgeslagen kapitalisme dat velen gelijkschakelen met liberalisme. Je moet dus heel hard roepen onder liberalen om aanwezig te zijn. En daarmee heb je de burger nog niet duidelijk gemaakt hoe je tijdens de crisis moet besturen.
Op momenten dat politici van alle gezindten tijd winnen en bidden voor een oplossing lijken ideologische tegenstellingen hun belang te verliezen. Ook dat is een evergreen van de vox populi: bestuurders die problemen oplossen zonder aan politiek te doen. Zelfs een dictator als Stalin deed echter aan politiek, en hij deed dat uitmuntend en wreed, zo lees je in de schitterende Stalinbiografie van Simon Sebag Montefiore. De oplossing zit wellicht niet in minder, maar net in meer politiek. Als de belangentegenstellingen tussen groepen en individuen in de Russische samenleving ten volle tot hun recht waren gekomen, dan was er ook geen ruimte geweest voor een dictator. Zo is ook de huidige economische crisis geen vraagstuk dat door enkele hoogopgeleide verlichte zielen moet worden opgelost, maar door ons allemaal.

Het recht op vooruitgang kun je verdedigen met ethische argumenten die zowel op onszelf als op de samenleving zijn gericht. Sinds de Verlichting is vooruitgang een waarde geworden die wordt beleefd door het merendeel van de bevolking, los van religieuze of politieke overtuigingen. Uiteraard zijn er vreselijke aberraties (geweest), maar de systematische beoefening van de vooruitgang heeft onze samenleving gemaakt tot wat ze vandaag is. De creatie van nieuwe welvaart zal hoe dan ook plaatsvinden binnen de grenzen van een op vooruitgang geënte samenleving. Evenals de kritiek op die welvaart zelf, omdat zij eveneens is vermarkt. Mogelijk is die toegepaste ethiek een van de manieren om ons uit het moeras te krijgen. Tot voor kort was bijvoorbeeld duurzaam ondernemen een scheldwoord voor halfzachten uit de non-profit. De afgelopen jaren speelt het concept echter een steeds belangrijker rol bij ondernemingen en consumentengedrag.
Na de kladaradatsj van de dotcombubble begin deze eeuw heeft het zakenleven zichzelf een gedragscode trachten op te leggen. Voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen werd die corporate governance code in 2003 uitgewerkt door Morris Tabaksblat en de naar hem vernoemde commissie. Meer transparante jaarrekeningen, een betere rapportage aan de raad van commissarissen, een versterking van de zeggenschap én een bescherming van de aandeelhouders: allemaal maatregelen die ertoe moesten leiden dat de continuïteit van ondernemingen op een controleerbare, oorbare en duurzame manier werd verzekerd. Het Belgische bedrijfsleven volgde de aanbevelingen van een code die aanvankelijk door Maurice Lippens werd begeleid. De ironie van de geschiedenis is uiteraard dat dezelfde Lippens als voorzitter van de raad van bestuur van Fortis een gebrek aan transparantie werd verweten en werd uitgeroepen tot de grote schuldige in het bankendebacle dat eind 2008 de bodem onder de Belgische staat wegsloeg.
De zucht naar economische transparantie heeft ons niet noodzakelijk goede diensten bewezen. Sinds begin 2005 moeten Europese beursgenoteerde bedrijven rapporteren volgens de IFRS-regels, een boekhoudkundige standaard voor jaarverslagen. Een van de gevolgen is, kort samengevat, dat je aankoopprijs van activa niet meer kunt afschrijven over een aantal jaren, maar per boekjaar tegen hun fair value moet noteren, dus tegen de marktprijs van het moment. Uiteraard, schande over bedrijven en overheden die geïnvesteerd hebben in herverpakte rommelkredieten, maar heel wat ellende is toch ook ontstaan ondanks een ogenschijnlijk correcte risicospreiding en rapportering.
De volgende stap in corporate governance is dus ongetwijfeld het benadrukken van meer ethische afwegingen. Bijvoorbeeld dat de vrije markt morele en ethische principes nodig heeft, omdat we de afgelopen jaren immorele toestanden zouden hebben beleefd. Misschien hadden we de crash kunnen voorkomen, als we die sacrosancte waarden intenser hadden beleden. Het was dan ook opmerkelijk nieuws toen niemand minder dan Jack Welch, oud-CEO van General Electric, in de Financial Times het blind nastreven van aandeelhouderswaarde laakte. Welch, een ijzervreter en notoir saneerder, nam op zijn site echter zijn woorden terug: ‘Look, the job of a leader and his or her team is to deliver to commitments in the short-term while investing in the long-term health of the business. Bottom line: that’s management. Good managers know how to eat today and dream about tomorrow at the same time.’ Het kapitalisme is noch een geestelijke oefening, noch een ethisch dispuut.

Met enige aandrang zoeken de Belgische overheden naar manieren om innovatie te bevorderen en te exploiteren. Een toekomst als doorvoerland, hangar van Europa of kampioen van de half afgewerkte producten is geen aanlokkelijk beeld. Andere Europese regio’s en landen doen echter net hetzelfde, zodat we niet kunnen volstaan met halve maatregelen en goede bedoelingen. De individuele wil om vooruit te gaan en voort te doen wordt cruciaal.
Er is geen andere optie, tenzij je wordt bedwelmd door de lokroep van moralistische sirenen zoals economist John Gray. In zijn boek Zwarte mis houdt hij een pleidooi tegen de utopieën die uit de Verlichting zijn voortgekomen, waarbij hij zowat alle politieke bevrijdingsideologieën verbindt met de christelijke heilsgedachte en de komst van de Messias. Dat levert spectaculaire passages op, want Gray is ongenaakbaar in het afmaken van antireligieuze wereldverbeteraars en schrijft zo goed dat hij met alles wegkomt. Toch is waarde van Zwarte mis bescheiden, zeker op een moment dat je, zoals vandaag, eerder concrete inzichten verwacht. Grays eloquente apocalyptiek is vooral een excuus om zijn theorie van het menselijk tekort te doen weergalmen. Stalin, Hitler, Pol Pot: zie je wel dat morele vooruitgang een illusie is. Het kwade, de hebzucht incluis, zit zo diep in de mens dat je het alleen kunt beheersen.
Gray toont het derde millennium als een victoriaans post-mortemportret: een aangeklede dode die poseert voor de eeuwigheid. Gelukkig hebben we de kans om zo’n pessimisme niet te volgen en integendeel te kiezen voor het leven, in al haar menselijke, economische, politieke en democratische feilbaarheid. Zelfs als ons vermogen een pak lichter weegt dan vroeger.

Harold Polis

Literatuur

Olivier Boehme, Greep naar de markt. De sociaal-economische agenda van de Vlaamse Beweging en haar ideologische versplintering tijdens het interbellum, LannooCampus, Leuven, 2008.
Carl Devos en Rudi Vander Vennet (red.), Rood zonder roest. Een sociaaldemocratie voor de 21e eeuw, Van Halewyck, Leuven, 2009.
Mathias de Clercq, Pleidooi voor een nieuw liberaal offensief, [eigen beheer], 2009, te downloaden op http://www.mathiasdeclercq.be/info_extra1.htm
John Gray, Zwarte mis. Religieus fundamentalisme in de moderne utopieën, Ambo, Amsterdam, 2007.
Francesco Guerrera, ‘Welch condemns share price focus’, in Financial Times, 12 maart 2009.
Simon Sebag Montefiore: Young Stalin, Vintage, New York, 2008.
Arthur Schlesinger, The Crisis of the Old Order: 1919-1933. The Age of Roosevelt, Houghton Mifflin, Boston, 2003.
Jack Welch, ‘On Shareholder Value’, http://www.welchway.com/Management/US-Economy-and-Government-Policy/Matters-of-State/On-Shareholder-Value.aspx

(Dit stuk verscheen eerder in Streven van mei 2009.

Geen opmerkingen:

Brief aan Pascal Chabot

Beste Pascal Chabot , Met veel plezier heb ik uw nieuwe boek Avoir le temps. Essai de chronosophie (Puf) gelezen. Ik raad het iedereen aa...