Dit jaar begint eindelijk het grootste bouwproject van de
eeuw volop. Waar anders dan in Antwerpen, de plek waar publieksopstanden tegen
openbare werken al sinds de negentiende eeuw het politieke leven vernieuwen.
Alle wisselende cijfers en statistieken over de Oosterweelverbinding zeggen niet
veel over de historische dimensie van de graafwoede. De stad staat immers voor
een kwantumsprong, net als zovele middelgrote West-Europese centrumsteden. Het
aantal inwoners en gezinnen zal de komende periode fiks toenemen, alsmede het
personen- en vrachtverkeer. Op de plek waar vroeger de grote gracht lag die de
stad moest beschermen tegen vreemde legers ligt nu de snelweg die
bereikbaarheid en snelheid moet garanderen. En straks gebeurt dat dus perfect
gesorteerd en overkapt. Hoera, vooruitgang.
(Meeuwen sterven in de haven - de soundtrack van Jack Sels is wel heel oké.)
Heel anders ging het exact dertig jaar geleden, toen de
gebouwen van het Koninklijk Entrepot slooprijp werden verklaard. (Excuses dat
het voorbeeld zich weer in Antwerpen afspeelt, maar grotere bouwputten in de
omgeving zijn er niet.) In de ruimte rondom de oudste Antwerpse dokken was de
tijd blijven stilstaan. Wanneer was onduidelijk, maar in elk geval lang
geleden. De sfeer leek op sommige plekken overgewaaid uit Meeuwen sterven in de haven (1955), een draak van een film waarvoor
wijlen Ivo Michiels verantwoordelijk was. De vage maar zeer moderne poging tot
langoureus gedrag van de personages en de overdreven betekenisvolle diepgang
van het camerawerk konden niet verhullen dat de haven vooral een onsentimentele
plek was waar werd gewerkt. Geheel in lijn met de verwachtingen ging het
grootste gebouwencomplex van de buurt dus tegen de vlakte. Enkele dapperen,
onder wie Geert Bekaert, verzetten zich tegen de sloop. Bekaert haalde daarbij
het argument aan dat een site als de Entrepot een getuige was van een
belangrijke historische periode, met name het in de vaart der volkeren
opstomende kapitalisme van de negentiende eeuw.
Het gebouwencomplex van het Koninklijk Entrepot was
inderdaad immens, maar gaf, omdat het leegstond, vooral de indruk van verval,
achteruitgang en andere onfijne gevoelens waarmee geen verkiezingen worden
gewonnen. Het toenmalige stadsbestuur had overschot van gelijk met haar plan
tot herbestemming. Hoewel de uitwerking eerder potsierlijk uitdraaide, met een
‘wereldberoemde’ architect (Richard Meier), die werd ingevlogen om te verklaren
dat het Entrepot een waardeloze hoop stenen was. Als kers op de taart werd het
plan van Meier ook niet uitgevoerd, waarna het koterijen bouwen geblazen was.
Zelfs met alle dure nieuwbouw van de afgelopen dertig jaar verdient het
zielloze gebied rond de oude havendokken een grondig tapijtbombardement. Het
ware beter met een wit blad te herbeginnen.
(Dat is het nu.)
Het onhaalbare einddoel van bouwprojecten die ons van het
verleden proberen te verlossen heeft een geruststellende bijwerking. Het
verleden haalt ons namelijk altijd in, hoe fel we het ook wegduwen. Een extreem
geval wordt beschreven in Outre-terre
van Jean-Paul Kaufman, een prachtig boek waarin de oud-journalist zijn obsessie
voor Napoleon achterna reist en in Kaliningrad terechtkomt. Daar immers heeft
de slag bij Eylau plaatsgevonden, een moment waarop, zoals alle
Napoleon-adepten zullen erkennen, de keizerlijke mythe van onoverwinnelijkheid
een fatale knauw kreeg. Kaliningrad is een van de meest vernielde gebieden van
Europa. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft Stalin er alles aan
gedaan om de herinnering aan de Duitsers uit te vagen. Oorlogsvernielingen zijn
ook vormen van projectontwikkeling. Kant werd door Stalin gespaard. Zijn
symbolische tombe staat er nog, alsmede zijn geboortehuis – dat overigens door
de handige Russen vanaf dit jaar wordt opengesteld als toeristisch museum met
naar verluidt meer dan 100 kantiaanse artefacten (zoals, ongetwijfeld, de
eerste categorische imperatief waarop hij als kind zijn tanden stukbeet). Daar
dus, te midden van het puin van de geschiedenis, zoekt en vindt Kaufman de
geest van Napoleon terug.
(Aflevering van 'Au coeur de l'histoire' (Europe 1) over Outre-Terre van Jean-Paul Kaufman.)
Kaliningrad is koud en groot, terwijl Antwerpen klein en klammig blijft. Maar de vergelijking tussen wat Kaufman beschrijft en wat er zich met het Entrepot voordeed, gaat wel op. Tot op vandaag trachten bouwpromotoren aldaar dure confectieprojecten neer te poten die alleen maar onderstrepen wat niet gezegd of gezien mag worden. Aan de rand van de oude dokken tiert de armoede welig en begint de vierde wereld. ’s Ochtends worden de zwartwerkers er met witte busjes opgehaald om op bouwwerven aan de vooruitgang te metselen. De haven blijft een onsentimentele plek waar vooral gewerkt wordt. Niemand had dat beter door dan Georges Eekhoud, schrijver van La Nouvelle Cartaghe. Eekhoud slaat de oude stad gade op het moment dat zij, eind negentiende eeuw, door een golf van globalisering wordt weggespoeld. Had men de stad toen niet grotendeels vernietigd en prijsgegeven aan de vooruitgang, dan was er van welvaartsopbouw weinig sprake geweest.
Als het werk van Eekhoud de tand des tijds niet heeft
doorstaan, dan zeker niet de tempels van de globalisering die hij beschreef. De
afbraak van die grote magazijnen was op zich geen slechte zaak, wat er in de
plaats kwam zeker wel. De betere middenklasse die zich ironisch genoeg aan de
rand van de oude havendokken heeft gevestigd, is een van de winnaars van de hedendaagse
globalisering. Hun vermogen en vastgoed neemt in waarde toe. Zij slaagt er wel
in de wendbaarheid aan de dag te leggen die hen in staat stelt om op de
arbeidsmarkt en in het dagelijkse leven vooruit te komen. Goed voor hen. Maar
misschien mag je van een groot publiek bouwwerk meer verwachten dan een dure symfonie
van betonmolens? Misschien kan er achter zo’n groot publiek bouwwerk ook een
groots en schrander plan verborgen zitten.
(Scherpzinnig, geestig, sarcastisch, tegendraads: Georges Eekhoud. Ook een van de belangrijkste Vlaamse schrijvers van zijn tijd. Ensor op papier.)
(Scherpzinnig, geestig, sarcastisch, tegendraads: Georges Eekhoud. Ook een van de belangrijkste Vlaamse schrijvers van zijn tijd. Ensor op papier.)
Georges baron Haussmann was daar het verst in gegaan. Hij had in de tweede helft van de negentiende eeuw gewoon de helft van Parijs plat gelegd, om ‘moderne hygiëne’ mogelijk te maken en straatopstanden te verhinderen. (Dat ook woeste speculanten zich er roerden, steekpenningen welig tierden en budgetten uit de hand liepen, nam men er vlotjes bij.) Hele volkswijken werd onteigend en de inwoners werden naar de voorsteden gestuurd. Het gewone leven werd vernield om plaats te maken voor de opkomende nette middenklasse. De graafwerken duurden zo lang en waren zo omvangrijk dat er malaria uitbrak in het zompige Parijs. Van Haussmanns methoden en agressieve bekrompenheid bewaar ons dus, in hemelsnaam. Niet van zijn ambitie echter. Laat die maar komen. Een fractie ervan had de Antwerpse havendokken gered van de rijkenkitsch die er nu neerdwarrelt als valse sneeuw bij de opname van een kerstspecial. Maar wie weet is een herkansing op komst: Oosterweel.
Voor het eerst in decennia komt er in onze streken een
omstandig project dat de mogelijkheid in zich draagt om de sociale geografie
van een stad radicaal te doorbreken. Met dank aan de overkapping van de ring
zullen grote wijken, die nu afgeschermd worden door de snelweg, rechtstreeks
worden verbonden met de binnenstad. Voor het eerst sinds het ontstaan van de
stad zal er misschien geen (symbolische) muur meer rond het centrum staan, zal
er misschien minder sprake meer zijn van binnen en buiten. Dat is pas een
droom, een groots plan en een nuttige toekomstvisie. Een toekomst die oplicht
in reclameboodschappen en glimmende ensceneringen, vol immer bloeiende bomen en
evenwichtig ogende, goed geklede, wetsgetrouwe burgers. Vroeger werden die
maquettes bij elkaar gelijmd en stonden ze voor de eeuwigheid onder een stolp
van plexiglas in een donkere hoek van een inkomhal of in een duister archief,
als stille getuigen van de kinderlijke bedwelming die op en rond de tekentafel
ontstond naarmate de omvang van het project toenam. Vandaag lopen de vormen,
kleuren en gevoelens in de virtuele maquette naadloos over in de kunstmatige
droom waarin we zijn meegezogen. Van de framing in het politieke bedrijf, de
megadata waarmee consumenten zich laten ontleden en manipuleren, tot de intieme
kern van onze persoonlijkheid: losgekoppeld van de tastbare werkelijkheid
drijven we stilletjes weg van de wal, terwijl aan de horizon stockbeelden opdoemen
van zonsondergangen en lachende mensen. Je kunt het hele leven leasen. Van
geboorte tot de dood zitten we, volop genietend, opgesloten in de droom van een
projectontwikkelaar. Het gaat niet meer om de Grote Projectontwikkelaar uit de
tempel, de horlogemaker van de deïsten of de blinde horlogemaker van Richard
Dawkins: grootse intellectuele projecten die wetenschap, kunst en filosofie met
elkaar verbinden of in botsing brengen. De keuze gaat zelfs niet meer tussen
God of de evolutieleer, de scherpe, rationeel onverzoenbare tegenstelling
waarmee de moderne mens zich heeft bevrijd door zichzelf in tweeën te scheuren.
Het is de spanning tussen het tastbare en het virtuele die ons in de ban houdt,
die alles op losse schroeven zet en een grote angstmachine doet pruttelen en
brommen.
Het grote, grensoverschrijdende, verlossende project waarmee
leven en werken in evenwicht komen, mensen van allerlei gezindten en
achtergronden harmonisch samenleven, en de behoeften van alle leeftijden een
antwoord krijgen (op maat en leverbaar binnen een etmaal) bestaat helaas niet.
Projectontwikkeling is in dat opzicht een schim en de toekomstige redding van
Antwerpen, een sprookje met een verhaallijn die onwerkelijk is en personages
waarvan we alleen stukken en brokken kennen. We houden als kinderen van het
sprookje, omdat we, zoals Bruno Bettelheim schreef, onze aangeboren
verlatingsangst onder controle willen krijgen. Helaas voor hemzelf was
Bettelheim een psychoanalyticus (Freud is tegenwoordig de intellectuele variant
van Pol Pot) en gedroeg hij zich op menselijk vlak eerder als een varken.
Niettemin valt er weinig in te brengen tegen Bettelheims beschrijving van de
geschiedenis van het kind: voor de moderne tijd was de kindertijd bijzonder
kort en werden kinderen veel sneller geconfronteerd met noodlot en tegenslag,
ook omdat de gemiddelde leeftijd veel lager lag. Vandaag is het tegendeel waar.
Enerzijds vermarkten we de kinderlijke onschuld genadeloos en verplaatsen we
alle onoplosbare maatschappelijke conflicten naar de speelplaats en de
leraarskamer. Anderzijds proberen we op alle mogelijke manieren de restanten
van onze kindertijd te rekken, zodat we tot onze laatste snik kunnen leven als
adolescenten die kampen met vrije expressie en grote romantische gebaren. We
doen alsof het hoe ons beheerst, maar vragen ons stiekem af waarom. De
infantilisering van de volwassenheid, van media, van cultuur is evenzeer een
gevolg als een oorzaak van de grote, pruttelende angstmachine. Hedendaagse westerse
volwassenen hebben eerder sprookjes nodig dan de romankathedralen van Thomas
Mann of Die Schöpfung van Haydn. Het
is onvermijdelijk dat essentiële ontwikkelingen, zoals Oosterweel of de oude
Antwerpse havendokken, daardoor toch een beetje op Disneyland beginnen te
lijken.
Bruno Bettelheim, ooit wereldberoemd voor zijn therapeutisch
werk rond autisme (het is allemaal de schuld van de liefdeloze moeder),
overleefde Dachau omdat hij naar aanleiding van de verjaardag van Hitler in
1939 werd vrijgelaten. Hij sprak en schreef nadien genadeloos over de joden,
die hij een gedeelde verantwoordelijkheid van de Holocaust verweet omdat ze
zich volgens hem te weinig hadden geassimileerd. Na zijn dood bleek dat
Bettelheim een deel van zijn ervaringen had aangedikt en zelfs verzonnen – zo
was er geen bewijs dat hij ooit Arnold Schönberg of Sigmund Freud zou hebben
gekend. Het was of zijn vlucht naar Amerika hem had geïnspireerd om een deel
van zijn zonder enige twijfel traumatische ervaringen te vergroten, te
versieren met een fijn rag van verzinsels. Het tastbare volstond niet voor hem.
Hij moest het onzegbare vervangen door verbeelding, zoals Paul Celan zou doen
in zijn iconische gedicht ‘Todesfuge’: ‘Zwarte melk van de vroegte we drinken
je 's nachts // we drinken je 's middags de dood is een meester uit Duitsland’.
Als die ‘zwarte melk’ een metafoor kan zijn voor de massale vernietiging van
mensen, dan ook van het absolute kwaad, van de afgrond die wenkt voor elke
moderne mens, van het endemische geweld dat zich diep in de plooien van de
moderniteit heeft gevestigd.
(Zelig (1983) van Woody Allen: het half verzonnen leven van Bettelheim past hier perfect in.)
(Hele goeie Arte-documentaire over Celan.)
Hoewel pillen de psychoanalyse al wel even definitief hebben vervangen en Freud elke wetenschappelijke geloofwaardigheid heeft verloren, blijven zijn vragen wel interessant. We willen nog steeds weten wat er zich onder de waterlijn van onze ontembare wereld bevindt, zeker ook omdat de erfenis van de Verlichting niet is uitgewerkt, ondanks alles. Als Freud beschrijft in Das Unbehagen in der Kultur hoe het lustprincipe in bedwang wordt gehouden door het realiteitsprincipe, hoe cultuur wordt gebruikt om onze dierlijke groepsdriften te temmen, dan staan we op hetzelfde punt als in het jaar 1930, toen Freuds beruchte essay verscheen. Bas Heijne zou eraan toevoegen dat populisme en andere hedendaagse vormen van politiek wichelroedelopen geen ontsporingen van de cultuur zijn, maar de natuurlijke producten ervan. Net omdat het realiteitsprincipe naar de vaantjes is, staat er geen rem meer op hoe wij vinden dat de wereld er moet uitzien. De klant is overal en altijd koning, zelfs al wordt de klant gemanipuleerd dat het geen aard heeft.
Er is nog een andere, meer profetische invalshoek te nemen
om het grote, grensoverschrijdende, verlossende project te redden van een
gewisse nederlaag. We kunnen ons namelijk in de plaats van het kind Samuel
wanen, wanneer die bij herhaling door God wordt geroepen. Samuel beseft eerst
niet goed wat er gaande is en vraagt Eli waarom die hem aanspreekt. Die laatste
wil eigenlijk gewoon met rust gelaten worden, zoals elke slapende volwassene
die voor de zoveelste keer een zeurend kind aan zijn bed krijgt. Als de Allerhoogste
die grap nog een keer uithaalt, zegt Eli, dan moet je antwoorden: ‘Spreek,
Heer, uw dienaar luistert.’ Samuel volgt die raad netjes op en ontvangt die
nacht een klassieke roeping: hij plaatst zijn leven in functie van een hem
overstijgend geheel. Uiteraard blijft het grote mysterie wat God dan wel heeft
gezegd. De Bijbel is in dat opzicht toch eerder een verzameling strontvervelende
vragen dan een geruststellende handleiding, zoals Jacques Ellul uitentreuren
heeft beschreven.
(Neem er even je tijd voor: anarchist en theoloog Jacques Ellul over 'het verraad van de technologie'.)
We zouden dus kunnen beweren dat we geroepen worden tot de realisatie van grote, grensoverschrijdende, verlossende projecten. Niemand zal ooit de geldigheid van die uitspraak kunnen controleren. Misschien hebben we onze pillen niet genomen, hebben we te lang in de zon gezeten of zijn we, Bettelheim achterna, gewoon wat aan het fantaseren. Het is, met het voorbeeld van het Koninklijk Entrepot in gedachten, het standpunt van de toenmalige politieke bewindvoerders: wij weten het beter, aangezien wij over een democratisch gelegitimeerde roeping beschikken. Een houding waarmee je nog steeds makkelijk wegkomt, zelfs al werkt burgerparticipatie vandaag anders dan dertig jaar geleden. De sacralisering van de politiek blijft een van de meest hardnekkige (en gevaarlijke) hedendaagse mythes. Een van de voorwaarden van de democratie is dat burgers ook echt geloven dat ze ‘voor en door het volk’ worden geleid. Een eigentijdse vorm van efficiënte participatie vergroot de illusie van vrijheid, zodat we bijvoorbeeld ook vertrouwen kunnen geven aan collectieve oplossingen voor sociale (of stedenbouwkundige) problemen. Dit stilt ons verlangen naar betekenis en beheersing, en het zorgt ervoor dat we ons gedwee onderwerpen aan het politieke systeem. De uitdrukkelijk politieke vorm van onze waarden en de hoop die we vestigen op politieke oplossingen om ons lot te verbeteren (of om onszelf te beschermen) maakt van politiek een religie die solutionisme predikt. Hoewel de afgelopen eeuw pijnlijk duidelijk heeft gemaakt dat ons politieke systeem ook totaal niet in staan kan zijn om met goed en kwaad, individuen in het bijzonder en het leven in algemeen om te gaan.
Het is dus een open vraag wie er beter wordt van die profetische aanpak. (Op de lange duur komt het uiteraard allemaal wel goed.) Maar er is nog een laatste, eerder radicale route die tot het grote, grensoverschrijdende, verlossende project kan leiden. Het is de hipste mogelijkheid en uitermate geschikt voor al wie het humanisme en de mens wil afschrijven: we passen gewoon de werkelijkheid aan. Artificiële intelligentie zal de liefhebbers van die radicale route als muziek in de oren klinken. Computerwetenschapper en essayist Jaron Lanier bracht al in 2006 heel scherp onder woorden hoever de ontmenselijking van virtuele realiteit kan gaan – een beschrijving die door velen onder ons vandaag als doodnormaal zal worden ervaren. In zijn verrassende en ontroerende autobiografie beschrijft Lanier hoe zijn ouders, overlevenden van de Holocaust, naar Amerika emigreren en hun enige zoon atypisch opvoeden. Lanier kreeg Celans ‘zwarte melk’ met de paplepel ingegoten en ging onbewust op zoek naar een manier om de wereld leefbaar te maken en de stilte van het familieverleden op te vullen. Hij vond soelaas in techniek, bedradingen, moederborden en de opbouw van de virtuele realiteit die we vandaag met zijn allen delen. Alles wordt onvermijdelijk nieuw en anders, op voorwaarde dat we feilbare mensen blijven. ‘Ons lot berust op menselijke trekken die nog niet in wetenschappelijke termen zijn gedefinieerd, zoals gezond verstand, vriendelijkheid, rationeel denken en creativiteit.’
Straks wordt het nog hip om oubollig te zijn.
(Deze tekst verscheen eerder in Streven van april 2018.)
Literatuur
Jacques Ellul, Les sources
de l’éthique chrétienne, Labor et Fides, 2018.
Jaron Lanier, Dawn of The
New Everything. A Journey through Virtual Reality, The Bodley Head, 2017.
Jaron Lanier, Digital Maoism. The Hazards of the New Online
Collectivism: https://www.edge.org/3rd_culture/lanier06/lanier06_index.html
Jean-Paul Kaufmann, Outre-terre,
Equateurs, 2016.
Richard Pollak, The Creation
of Dr. B. A Biography of Bruno Bettelheim, Simon & Schuster, 1997.
De vertaling van het fragment uit Celans ‘Todesfuge’ is van Peter
Nijmeijer.
In memoriam Rosa Luxemburg, die honderd jaar geleden, op 13 juni 1919, werd begraven.

In memoriam Rosa Luxemburg, die honderd jaar geleden, op 13 juni 1919, werd begraven.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten