(Een nieuwe lente, een nieuw ik - eentje die op tijd gaat slapen en trouw aan de natiestaat zweert. Omdat Europeanen het zelfs niet eens geraakte over een Europees volkslied en Belgen schizofrenie blijven belijden, kan Groucho Marx redding brengen. Hier alvast een nieuw inclusief volkslied dat volledig aansluit bij onze Leitkultur: 'I'm against it', uit het magistrale Horse feathers.)
Waarom is het zo moeilijk om een nieuw wij te vinden? De volgende tekst bevat vragen en antwoorden, met interventies van Paul-François
Schira, Francis Fukuyama, Jérôme Fourquet, André Gorz, Philip Roth, en de heer F. Nietzsche uit Weimar.
In de toekomstige definitieve biografie over Philip Roth staat hopelijk uitgebreid beschreven hoe de auteur van American Pastoral de eenzaamheid gebruikte. Roth was een volbloedeenzaat die concentratie uit isolement puurde om zijn werk te verrichten: verhalen schrijven. Hij ging daar zo ver in dat hij, terneergedrukt door de last van een lange eenzame periode, tegen de eenden van Central Park begon te praten. Niet meteen reclame voor de entertainmentwaarde van literatuur. Als intellectuele arbeid echter op een of andere manier nog meetelt in deze wereld, dan is dat zeker ook dankzij stilte of afzondering. Niemand gelooft bijvoorbeeld echt dat je in koffiehuizen en cafés ernstig werk kan leveren. Je kan er uiteraard naar lotgenoten staren, gesprekken afluisteren en doen alsof je keihard bezig bent. Maar er is altijd foute muziek, die te luid staat. Mensen kijken ongevraagd over je schouder mee. En het koffieritueel is even betekenisvol als het vullen van de gieter waarmee je je planten water geeft.
Roths Amerikaanse verhalen gaan over de mythische
vooruitgang, die uiteraard in de eerste plaats individueel wordt ervaren.
Vooruitgang is bij Roth een eufemisme voor worsteling en nederlaag, of het nu
om liefde, seks, gezondheid, leven of politiek gaat. Al zijn eindeloos
babbelende hoofdpersonages, van David Kapesh en Mickey Sabbath tot Nathan
Zuckerman, spelen hun onvergetelijke sarcastische zelf als ze beschrijven hoe
ze als individu totaal los van de groep komen. Vooruitgang is een collectieve
oefening en niet iedereen vindt dit oké, integendeel. Gemeenschap, groep,
geloof of gezin: bij die vier g’s plaatst Roth de allergrootste twijfels. Elke
keer als er weer iemand op hoge poten voor meer of nieuwe gemeenschappelijkheid
pleit, of het nu om deelfietsen, het wereldburgerschap, CO2-taksen of de strijd
tegen zedelijke verwildering gaat, moet ik denken aan Portnoy’s Complaint en hoe Alexander Portnoy zijn immense ethische
en altruïstische impulsen wegmasturbeert, onder andere met behulp van een stuk
lever. Pleiten voor een nieuw wij is eigenlijk zoeken naar een nieuw ik. Wij
leven, of we dat nu willen of niet, in een wereld die is beschreven door
Oostenrijkse twintigste-eeuwse economen met een snor, Friedrich Hayek op kop.
Het kapitalisme heeft ons macht en middelen gegeven om onszelf te zijn en ons
lot te verbeteren. Het is geen optie, maar een opdracht. Om die opdracht tot
een goed einde te brengen, moeten we de dwingelandij van ideologieën en
overheden bestrijden die in onze plaats willen denken en de illusie verkopen
dat ze alles weten. En als we niet echt begrijpen wat die ‘wij’ eigenlijk
betekent (‘there’s no such
thing as society’), hoe zouden we dan in hemelsnaam kunnen
weten wat of wie die ‘ik’ is? Veel plezier. Je kan er ook cursussen over
volgen.
Ook ons denken over ik en wij, over ons zelfbeeld en
over hoe we zogezegd kunnen worden wie we zijn, is bepaald door een blanke
Duitstalige man met een grote snor. Net zoals Nietzsche God buitenspel heeft
gezet, heeft hij de idee van een duidelijke identiteit grondig ontkracht.
Nietzsche kan je onmogelijk ontdenken. Een mens wordt ten gronde niet bepaald
door zelfbewustzijn, maar door een wil tot leven, een autonome wil die in onze
geest zit. In tegenstelling tot Kant en Hegel vindt Nietzsche helemaal niet dat
je het laatste woord over de werkelijkheid kan zeggen, dat je de ‘grote
geheimen’ kunt benoemen. We kunnen er wel woorden voor verzinnen, maar die
creëren hun eigen werkelijkheid. Voor Nietzsche zijn dit schijnbewegingen. In Afgodenschemering schrijft hij: ‘De ware
wereld – we hebben haar afgeschaft: welke wereld bleef er over? De schijnbare soms?
Welnee, met de ware hebben we ook de schijnbare afgeschaft.’ Alles, elke
waarheid, ieder ik staat op losse schroeven. Er is geen laatste grond, behalve genadeloze,
permanente schijn. Alleen in kunst, stelt Nietzsche, kan je over die ‘schijn
als laatste grond’ nadenken zonder morele oordelen te vellen.
‘Als ik schrijf, ben ik alleen’, zei Roth. Die
schrijvende eenzaamheid zal ongetwijfeld momenten van extase en opluchting
opleveren, maar ze is vooral gevuld met angst, ongerustheid en benauwdheid.
Roth moest helemaal niets hebben van godsdienst, religie en de verlossing die
in de geopenbaarde goddelijke waarheid wordt beloofd. Alle hoofdpersonages die
Roth tijdens zijn lange schrijversloopbaan verzon, bevinden zich daarom ofwel
aan of op de rand van de samenleving. Mensen in Roths literaire universum zitten
opgesloten in hun bestaan. Hij beschrijft ze ook steevast alsof ze gedoemd zijn
om te leven. Een allerminst unieke gedachte waarvan de vitalistische variant
uitgebreid en tot vervelens toe gecommercialiseerd wordt in popcultuur. Je moet
– de stoïcijnen achterna – zo hard mogelijk je best doen om geluk te bereiken,
maar als de dingen fout lopen, dan zijn de dingen wat ze zijn. Het is wat het
is. Nietzsche voegt daar nog aan toe dat je het lot moet omarmen alsof je het
eeuwig zal herhalen. Flarden van die amor
fati
versieren de romans van Roth, maar het is vooral Nietzsches afkeer van
metafysica die Roth wellicht heeft beïnvloed.
Al dat zoeken naar waarheid heeft illusies opgeleverd,
slagvelden en ellende. Nietzsche ontzenuwt het humanisme, verklaart dat de rol
van God is afgelopen en wil ook voorbij het nihilisme reiken. Net het
noodzakelijke karakter van de dingen (en van de dingen des levens) is mooi,
niet een of ander abstract christelijk idee als medelijden – dat is voor
Nietzsche ‘een ziekte van de wil’. Waarheid zelf is niet goed, hoewel wij
mensen een ‘wil tot waarheid’ hebben. Nietzsche vraagt zich af waarom
onwaarheid slechter zou zijn en waarom we het niet met de werkelijkheid willen
stellen. Hij werkt die ideeën ook uit in Jenseits
von Gut und Böse, wat naar mijn gevoel de tekst bij uitstek is om
te begrijpen hoe Roth zich door Nietzsche liet inspireren.
(Michel Onfray praat (heel lang geleden) in de fantastische boekhandel Mollat in Bordeaux naar aanleiding van het verschijnen van La construction de l'homme, een deel uit zijn filosofische tegengeschiedenis waarin Nietzsche de hoofdrol speelt. Het filmpje is ook een groot pleidooi voor het gebruik van het tafellaken.)
Waarheid komt voort uit het verlangen van mensen om volgens duidelijke
afspraken te liegen. Vervolgens willen mensen graag vergeten dat ze de hele
tijd door aan het liegen zijn, anders zou het leven ondraaglijk zijn. Het nut
dat een uitspraak heeft voor een complex geheel van vervalsingen: dat is het
criterium van de waarheid. Taal is de basis van die waarheid. Metaforen en
retorica hebben verbanden gevormd tussen mensen. Die verbanden zijn
overgedragen en gecanoniseerd. Modernisten hebben zich die taalkritiek eigen
gemaakt om de burgerlijke samenleving en het fatsoenlijke leven af te breken en
uit te roeien. Of de Avant-Garde communistisch of fascistisch gekleurd was,
maakt weinig verschil voor die naïeve afbraakpogingen. De aanval op de
bourgeoisie gaat overigens zonder onderbreking door na de Tweede Wereldoorlog.
Het is niet omdat nazi-ideoloog Alfred Rosenberg een rigoureus onderscheid
maakte tussen Arische, volkse kunst en de rest, dat elitaire kunstenaars en
intellectuelen niet van kamp zijn gewisseld. Rosenberg verwierp het christendom
volledig, volgde Darwin en geloofde in het pessimistische racisme van Gobineau.
Hij maakte een groteske versie van de geschiedenis vanuit Arisch standpunt en
speelde een sleutelrol bij het kanaliseren van de onstuitbare antisemitische
energie in het toenmalige Duitsland en Europa. De ondergang van het
Duizendjarige Rijk betekende niet het einde van de ideeën die Rosenberg door
elkaar had geklutst.
Toeval en opportunisme spelen altijd een essentiële rol bij het innemen
(en inruilen) van politieke standpunten, ook in de kunsten en zeker als de
zenuwen strak gespannen staan. Maar de band met het reine volk en de van Joden
gezuiverde aarde vormde in de eerste helft van de twintigste eeuw nu eenmaal
een enorm aantrekkelijke metafoor. De bevrijding zorgde er ook voor dat een
hele generatie zichzelf moest deradicaliseren en heruitvinden. Als het
situationisme duister blijft zonder de verwerking van de Tweede Wereldoorlog
erbij te betrekken, dan kan Cobra zeker niet begrepen worden zonder de
stilistiek van het fascisme, zoals uit de jonge jaren van Claus blijkt. Het
wordt tijd om die politieke en historische dimensie van de naoorlogse Europese
cultuur veel duidelijker mee in rekening te brengen en er voorgoed mee op te
houden om de Tweede Wereldoorlog als een radicale breuklijn te zien. Het werk
van Nietzsche kan, samen met de zeer uiteenlopende interpretaties ervan, een
kompas zijn dat ons helpt om paden te volgen die van de late negentiende eeuw
naar vandaag leiden. Antisemitisme helaas ook. Dat heeft Roth getoond in zijn
‘tegenfeitelijke’ roman The Plot Against
America, waarin hij antisemiet Charles Lindbergh president laat worden.
Antisemitisme is altijd gebruikt als een
brandversneller om de vuurzee van een politiek gevecht onbeheersbaar te maken,
omdat chaos, paranoia en angst beproefde middelen zijn om mensen te
manipuleren. In dat opzicht is het ook nooit een voorrecht geweest van fascisten
of van rechts, integendeel. De vreselijke verhalen die je bijvoorbeeld kan
vertellen over het stalinistische antisemitisme gaan eindeloos door. Van bij
het begin van het communistische regime wordt ook Jodenhaat naar goeddunken
ingezet om politieke tegenstrevers uit te schakelen en de bevolking te
terroriseren. Het zou geruststellend zijn om te beweren dat antisemitisme een
endemische kwaal is geweest die we vandaag hebben ingedijkt, maar de feiten
wijzen helaas op het tegendeel. In heel Europa, Frankrijk op kop, neemt het
aantal antisemitische incidenten volop toe omdat het kwaad een nieuwe bron
heeft gevonden: het samenvloeien van een reëel ‘antisemitisme van de straat’,
dat is meegereisd met de migratie, en van een steeds zelfbewuster conglomeraat
van burgers, bewegingen en politici die hun heil zoeken in antisysteempolitiek.
Een van de vele symbolen van dat nieuwe verbond is de diepe verwantschap die
bestaat tussen de Zwitsers-Franse extreemrechtse ideoloog Alain Soral en de
populaire Franse beroepsagitator Dieudonné, die het ooit presteerde om tijdens
een van zijn ‘humoristische sketches’ negationist Robert Faurisson op te
voeren. Tekenend is ook de oproep van Dieudonné aan christenen om zich te
bekeren tot de islam en samen met de moslims de joden te bestrijden.
Generaties christenen hebben de dood van Jezus
verweten aan de joden, wat eeuwenlang een vruchtbare voedingsbodem is geweest
voor vervolging en discriminatie. Keizer Constantijn plaatste de joden al in de
vierde eeuw op religieuze gronden buiten de samenleving. Als godloochenaars
verdienden zij geen plek in het christelijke imperium. De verhoudingen zijn na
de Tweede Wereldoorlog genormaliseerd, hoewel het tot het jaar 2000 zou duren
vooraleer Johannes Paulus II een (eerder neutraal) pardon zou uitspreken. Het
punt is dat antisemitisme te pas en te onpas wordt gebruikt door georganiseerde
religies en ideologieën om een machtspositie te verwerven of te verdedigen.
De diepgewortelde antisemitische overtuiging van een
internationaal gekende socialistische intellectueel als Hendrik De Man levert daar
een treffend bewijs van. Omdat zijn politieke kansen als arbeiderstribuun
taanden, zowel door zijn eigen wispelturige karakter als door de ongrijpbare
wendingen van de jaren dertig, klaagde De Man de dictatuur van het grote geld
en van het bankwezen aan, en riep hij de schimmen van het grote joods-kapitalistische
complot tot leven. Die even onzinnige als infernale logica werd door De Man nog
versterkt door het goede en het slechte kapitaal tegenover elkaar te plaatsen.
Goed kapitalisme is de motor van vooruitgang. Slecht kapitalisme is het
prerogatief van financiers en leidt tot corruptie en decadentie. De metafoor
van de mannen met kromme neuzen werd en wordt door iedereen herkend voor wat
hij is, zelf al beweert iedereen bij hoog en laag dat het om te lachen is,
zoals bij de praalwagen van de Vismooil’n tijdens de carnavalsstoet in Aalst
dit jaar.
Het kapitalistische complot blijft als
verklaringsmodel ontzettend populair, zoals de aanvallen op George Soros
duidelijk maken. Ook linkse partijen blijven het er moeilijk mee hebben,
getuige het ongemak over antisemitische uitspraken van het Amerikaanse
Democratische volksvertegenwoordiger Ilhan Omar. De tragikomische politiek van
Labour-leider Jeremy Corbyn is nog erger. Ook hij vindt, ondanks alles en
iedereen, dat slecht kapitalisme bestaat en dat het gekeerd kan worden door
nationaliseringen. Dat inzicht, in combinatie met zijn decennialange steun aan
de PLO en ‘de Palestijnse zaak’, leidt vandaag tot verwarring. In de eerste
plaats omdat Corbyn er helemaal niet in slaagt om een duidelijk en helder standpunt
in te nemen dat aansluit bij vandaag. Het lijkt alsof Corbyn in de jaren
zeventig is blijven hangen en Yasser Arafat nog leeft. Het is in die warrige context
helemaal niet verwonderlijk dat antisemitisme anno 2019 een splijtend politiek
probleem is geworden bij de Britse socialisten. Na het openbaar maken van de reële
antisemitische ideeën in eigen rangen en de afsplitsing van een aantal
belangrijke partijfiguren zijn er uiteraard ook Joodse Labourleden opgestaan
die Corbyn steunen, het antisemitisme bij de socialisten minimaliseren en met
de vinger wijzen naar de rest van de samenleving die blind blijft voor
antisemitisme. Het probleem is haast onoplosbaar binnen Labour en typeert een
partij die een vage, tegenstrijdige en ondoeltreffende politieke kracht is
geworden. Wie had ooit gedacht dat antisemitisme een bijrol zou spelen in de
geopolitieke en economische zelfmoord die het land aan het organiseren is? Wie
had ooit gedacht dat in het Amerikaanse publieke debat de Holocaust openlijk
zou worden gerelativeerd; bij voorkeur door linkse mensen die via een schimmige
redenering toch de schuld bij rechts willen droppen. Ongezien. De deur staat
weer open voor avonturen.
(Het was maar om te lachen. Hoe Brexit de Britse politiek deed imploderen.)
De manier waarop Labour rondstrompelt is helaas eigen
aan alle gevestigde politieke partijen in de Europese Unie en haar toekomstige
voormalige lidstaat. Ofwel duiken er schandalen op, ofwel steekt volkswoede de
kop op, ofwel liggen er vragen op tafel die zo goed als onbeantwoordbaar zijn
voor hedendaagse Europese politici. Het is uiteraard nog steeds populair om te
doen alsof er geen vuiltje aan de lucht is, wat uiteraard grotendeels klopt
voor dat deel van de bevolking die het goed heeft. Maar een niet onaanzienlijk
deel van onze medeburgers heeft het niet breed, heeft het steeds minder breed,
voelt zich bedreigd, verdrukt of in de steek gelaten. Dat zijn mensen die best
wel opnieuw geloof zouden willen hechten aan de dreiging van een slecht kapitalisme
en aan politieke alchemie die welvaart uit niets creëert, zoals Hermes
Trismegistus lood in goud wilde veranderen. Bij gebrek aan duidelijke
observaties blijft het lastig en uitermate speculatief om zich te wagen aan
uitspraken over het veranderende politieke landschap in Europa, omdat
verkiezingsuitslagen niet zaligmakend zijn.
(Jérôme Fourquet over 'la France multiple' en het einde van het wij.)
Een boek als L’archipel
français van de Franse politieke analist Jérôme Fourquet helpt om de zaken
wat scherper te zien. Fourquet werkt voor het Ifop, het Institut
français d'opinion publique, een privébedrijf dat peilingen verricht in
opdracht van politieke partijen. L’archipel français biedt eigenlijk een
becijferd overzicht van de manier waarop de huidige Franse samenleving echt in
elkaar zit. Verschillen tussen links en rechts zijn relicten uit een verleden,
al was het maar omdat de impact van de katholieke kerk op de Franse samenleving
is teruggebracht tot een minderheid. Ook qua opvattingen, moraal en gewoonten
is Frankrijk feitelijk ontkerstend. En dit alle hoogdravende retorische
beschuldigingen aan het adres van de restkatholieken ten spijt, die, zoals
Emmanuel Todd beschreef in Qui est Charlie?, eigenlijk deel uitmaken van
een zombie-katholicisme dat op een indirecte manier racisme, monocultuur en
uitsluiting van minderheden nastreeft. Fourquet merkt droog op dat we die
zombiekatholieken aan het begraven zijn. De verdwijning van het traditionele,
deels op de (katholieke) gewoontecultuur gebaseerde, burgerlijke bestaan is
niet zozeer het resultaat van een of andere politieke bevrijdingsstrijd, maar
is gestaag tot stand gekomen door veranderende socio-economische en
demografische omstandigheden. En nu is het zover, merkt Fourquet op, we zitten
inderdaad op het al zolang aangekondigde kantelpunt. De Franse samenleving is
uit elkaar gevallen in minderheidsgroepen, en -standpunten: hij noemt dat ‘archipellisation’, eilandvorming. Het
goeie nieuws is dat Fourquet mythes ontkracht met feiten. Zo toont hij
bijvoorbeeld heel duidelijk dat het onmogelijk is geworden om vandaag algemene
uitspraken te doen over de samenleving, dus ook over ‘de migratie’. Tegelijk
blijkt uit de cijfers dat nieuwe Fransen met een migratie-afkomst zich toch
blijven integreren in de samenleving. Het slechte nieuws is uiteraard dat die
maatschappelijke eilandvorming het resultaat is van een ontwikkeling die al
heel lang bezig is en waarvoor we toch vaak blind zijn gebleven – omdat het ons
niet goed uitkwam om de werkelijkheid onder ogen te zien. De versplinterde
samenleving is geen doembeeld meer. Het is de maatstaf geworden voor ons
denken, het publieke debat, de economie, de wetenschap en de manier waarop we
ons leven leiden.
(Gorz in de jaren tachtig. Geboren als Gerard Horst in Wenen in 1923 ten tijde van de eerste Oostenrijkse republiek en gestorven in Frankrijk in 2007 aan de vooravond van de crisis.)
De
vloeibare samenleving die Zygmunt Bauman beschreef, was in retrospect toch te
sterk bepaald door het consumentisme dat hij op een even intelligente als felle
manier verwierp. Vandaag moet je Bauman haast monkelend lezen: hij geeft een
periode weer waarin we onszelf nog konden wijsmaken dat morele problemen de
naoorlogse samenleving stuurden. Alsof er inderdaad ook een goed kapitalisme
denkbaar was, of beter gezegd, een goed materialisme, zoals de immer
sympathieke André Gorz beschreef in Misères du présent, richesse
du possible. Op het eind
van zijn leven pleitte hij voor een universeel basisinkomen. Gorz, altijd een
herlezing waard, was ook een van de zeldzame intellectuelen die echt nadacht
over de betekenis van werk en zeer pregnant beschreef hoe arbeiders ophielden
te bestaan – en dus ook het historische socialisme als een valabel politiek
idee. Als zovelen van zijn generatie was Gorz overtuigd ervan dat het verband
tussen de kapitalistische crisis, de ecologische crisis en de overconsumptie
een ecologische, sociale en culturele revolutie noodzakelijk maakte, zodat we
zouden kunnen ontsnappen aan de beperkingen van het kapitalisme. Het zijn
inzichten die niet meer volstaan om de hedendaagse versplinterde samenleving te
begrijpen.
Uiteraard is het toegelaten
om een moreel oordeel te vellen over die versplintering. We doen dat ook volop,
omdat we, verdwaasd door het kompas dat op hol slaat (of beter: verdwenen is),
niet meer weten welke afslag we moeten nemen in het leven en in de samenleving.
Om dat begrijpelijke ongemak te compenseren zoeken we ons heil in heimwee en
melancholie, of maken we onszelf wijs dat er toch een beter verleden (nader in
te vullen) heeft bestaan, dat verdwenen of verdrukt is, en waarnaar we kunnen
terugverlangen. Het gebruik van zo’n denkbeeldig beter verleden creëert altijd
een eigen waarheid, die ons niet noodzakelijk vooruithelpt. Beter ware het de
feiten onder ogen te zien en dus ook de
nieuwe breuklijn die loopt tussen socio-economische winnaars en verliezers, te
midden van een versplinterde samenleving. We hebben een acute nood aan
politieke ideeën om met die nieuwe toestand om te gaan.
Het
verleden is nog zo’n feit. Als kwade Europeanen foeteren op Brussel dan zijn
daar gegronde redenen voor. Eerst en vooral is het moderne Europa inderdaad als
een administratie geconcipieerd en niet als een democratie. Daar heeft Jean
Monnet in de jaren vijftig voor gezorgd, op vraag van de toenmalige Europese
regeringsleiders. Het Europese continent had terecht een panische angst voor de
totalitaire dreiging, omdat het in stukken was gescheurd door een ideologisch
gestuurde burgeroorlog. Om de zaak te redden moest die revolutionaire politieke
energie weggeleid worden van de res publica. Het fascisme en de nazi’s waren
verslagen. En met de Russische communisten werden er, als het ons goed uitkwam,
op accommodatie gerichte afspraakjes gemaakt, getuige de opmerkelijke band die
De Gaulle met Moskou had. Europa gedoogde zijn lokale communisten en keek opzij
wanneer er, zoals Tony Judt zo scherp heeft beschreven, in Oost-Europa een
(etnische en politieke) zuivering losbarstte waarvan we ons vandaag de omvang
en miserie nog steeds niet kunnen inbeelden. Dus ja, Europeanen hebben
eigenlijk decennialang politiek grotendeels opgevat als een discussie over
technische dossiers en over ‘problemen die we oplossen als ze zich stellen’,
naar het oude adagium van de christendemocratische technocraat Jean-Luc
Dehaene. Dat geldt in de eerste plaats voor de Unie, maar zeker ook voor de
individuele lidstaten, waar de machteloosheid van de politiek zich elke dag
laat voelen.
(Fukuyama aan het woord op het Chicago Humanities Festival in januari van dit jaar.)
De
jonge Franse filosoof Paul-François Schira gaat in zijn debuut La demeure
des hommes nog een stap verder. Hij interpreteert het gebrek aan gemeenschappelijkheid
in Europa als een gevolg van die naoorlogse technocratische keuze. Het fascisme
offerde het individu op het altaar van de gemeenschap, daarom wou men na de
bevrijding vermijden dat er nog een samenleving zou ontstaan waarin individuen
zouden worden geknecht. Het doel van de naoorlogse samenleving werd op die
manier het conflictloos naast elkaar leven, stelt Schira. ‘De liberale
democratieën ontkennen de voordelen niet die je kan halen uit het gevoel ergens
bij te horen – wederzijds vertrouwen, broederlijkheid en solidariteit,
burgerschap en burgerzin, engagement en mobilisatie in dienst van doelen van
publiek nut, voorspoed, de bloei van de kunsten. Ze hebben eenvoudigweg gehoopt
geen politiek te moeten bedrijven en tegelijkertijd toch de vruchten van
politiek te kunnen plukken.’
Dezelfde
analyse maakt Francis Fukuyama in Identity, zijn hoekig geschreven, maar
zeer overtuigende essay over de nefaste invloed van de identiteitspolitiek: het
verdelen van politieke macht en gunsten over een eindeloos uit te breiden
aantal doelgroepen die relatief gezien allemaal even belangrijk zijn. In
principe is elke ik een doelgroep, die zoals in de romans van Roth gedoemd is
om te leven. Fukuyama looft de verdiensten en doelstellingen van de Europese
Unie, waarvan de politieke cohesie op termijn aan vanzelfsprekendheid zal
winnen. Om de versplinterde samenleving vandaag goed te laten functioneren
pleit Fukuyama er, net als Schira, eenvoudigweg voor dat burgers een betere
band ontwikkelen met de natiestaat waar ze wonen. Dat is even slikken. Kan het
zo eenvoudig zijn? Of waren we het gewoon even vergeten, zoals de fles volle
melk, afgelopen vrijdag.
Het
blijmoedige, grenzeloze wereldburgerschap is alleen nog toegankelijk voor wie
het zich kan permitteren. Het lijkt ook alsof er momenten dichterbij komen dat
we weer met een wit blad (moeten) beginnen. Laat ons hopen dat er dan voldoende
mensen aan tafel zitten die hun Philip Roth, hun Friedrich Nietzsche en hun
Friedrich Hayek kennen om die illusie te doorprikken.
Literatuur
Ross Douthat, ‘Is Anti-Semitism Exceptional? The Inevitable
Decline of Left-Wing Philo-Semitism’, in The
New York Times, 9 maart 2019.
Paul-François Schira, La demeure des hommes. Pour une politique de l’enracinement,
Tallandier, 2019.
Francis Fukuyama, Identity.
Contemporary
Identity Politics and the Struggle for Recognition, Profile Books, 2018.
Jérôme Fourquet, Archipel.
Naissance d’une nation multiple et divisée, Seuil, 2019.
Gilles Deleuze, Nietzsche,
PUF, 2015.
André Gorz, Misère
du présent. Richesse du possible, Galilée, 1997.
(Dit stuk verscheen in Streven van mei 2019.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten