Het is vijftien jaar geleden dat Omega minor verscheen. DeReactor en deBuren organiseerden een debatavond over de roman, in aanwezigheid van Paul Verhaeghen zelf. Als toenmalig uitgever en eeuwige fan heb ik de roman opnieuw gelezen en ik was weer helemaal mee.
Dames en
heren,
Vrienden,
Beste Paul,
Tot jou
richt ik eerst het woord, Paul, omdat ik moet aankondigen dat ik zal spreken
alsof jij er niet bij bent. Voor mij is dit een bijzonder vervelende opdracht.
We hebben elkaar immers al enkele jaren niet meer gezien en eigenlijk allang
niet meer uitgebreid gesproken, op professionele besognes na. Het liefst van al
zou ik dus onder vier ogen het woord tot je richten. Er is me echter gevraagd
om vanavond over jou te praten en over je roman Omega minor. Omdat je altijd de klassieke rol van de alwetende,
woest orerende, schaamteloos autobiografische auteur-priester-goeroe hebt
geweigerd, is het ongetwijfeld beter om de familiaire sfeer van de reünie voor
een andere gelegenheid te bewaren. En dus begin ik opnieuw, nadat ik je heb
weggetoverd. Verdwijn, Paul Verhaeghen, verdwijn.
Dames en
heren,
Vrienden,
De roman Omega minor draait om de vraag wie wij
kunnen zijn na de infernale Grote Europese Natiestatenoorlog die in 1945 is
gestopt. Van de vele dieptepunten in dit conflict is de industriële
vernietiging van joodse Europeanen de meest schrijnende. De laatste getuigen
van die tragedie ontvallen ons vandaag, maar daarmee is de zaak niet afgerond. De
oorlog functioneert voor ons als een nulpunt op een maatstaf die we gebruiken
om betekenis en waarheid waar te nemen. De vorm van de maatstaf verandert voortdurend
en is afhankelijk plaats, tijd en gebruiker. Niet alleen harde feiten en meetbare
factoren bepalen die betekenis, ook interne, geestelijke houdingen spelen een
rol: geloof, overtuiging, ambitie, opportunisme, schuld, schaamte. En wat met
de woorden en beelden die we oproepen om over de Grote Europese
Natiestatenoorlog te praten of te zwijgen. De vraag ‘wie wij kunnen zijn na de
Grote Europese Natiestatenoorlog’ roept in Omega
minor daarom nog andere vragen op, zoals: ‘kunnen wij over die oorlog iets
weten’ en ‘hoe komen we het te weten’?
Net omdat
literatuur een onbetrouwbare vervorming van de werkelijkheid is, vormt een
hoogst literair en dus volstrekt onbetrouwbaar boek als Omega minor de beste toegang tot het spiegelpaleis van betekenissen
van de oorlog. De lezer wordt in een roman verplicht om zich te identificeren
met personages, omdat het om verbeeldingen van mensen gaat en omdat we ons graag
spiegelen aan anderen, zelfs al vinden we die handeling belachelijk. Als
cognitief psycholoog weet Paul Verhaeghen perfect hoe dat spelletje werkt en gaat
hij ervan uit dat een psychologisch portret in proza een onvolledig en
leugenachtig verzinsel is. Personages zijn constructies, opgebouwd uit taal. De
personages in Omega minor komen tot
stand door verstrengelde identiteiten, zoals de Nazi-officier Helmut Hinkel
samenvalt met zijn alter ego, de joodse kampoverlevende Jozef de Heer. Dader en
slachtoffer zijn één. Wij zijn dezelfde mensen. Het is de ontnuchterende
conclusie van 300.000 woorden geniaal Nederlands proza: het geweld van de Grote
Europese Natiestatenoorlog, dat zijn wij.
Omega minor gaat verder dan wat Hannah Arendt
benoemde als de banaliteit het kwaad. Zij had het, naar aanleiding van het
proces van Adolf Eichmann, over de gedachteloosheid die het kwaad mogelijk
maakt. Er zijn geen diepe gedachten nodig om te moorden en te verkrachten. Bevelen
volstaan. Paul Verhaeghen beschrijft hoe zijn personages onherroepelijk
verstrikt raken in identificaties die tot geweld leiden, een ontwikkeling die
zo banaal en onafwendbaar is, dat ze zich
eeuwig zal doorzetten, zolang er mensen zijn op aarde. Er is geen
verlossing.
Kunnen we
daar iets over weten? Hoe komen we het te weten? Wie kunnen we zijn?
Om het even
welke identificatie stemt nooit volledig overeen met wie we echt zijn. Sinds
mensenheugenis worstelen we daarmee, getuige de prehistorische handafdrukken in
grotten en het eindeloze aantal complexe varianten dat we van die
raadselachtige handjes hebben verzonnen, van mythes, georganiseerde
godsdiensten en opera’s tot popgroepen, politieke partijen en
pottenbakkersclubs. Hoewel sommige evolutiebiologen de mens zijn unieke
bewustzijn ontzeggen, maakt de drang om een betekenis te geven aan het leven
toch bijzondere wezens van ons, die zowel tot het allerlaagste als het
allermooiste in staat zijn. Die fameuze betekenis ligt echter nooit op voorhand
vast, omdat geen leven op een ander lijkt en omdat we, als we geluk hebben, bijzonder
vrij zijn om ons leven zelf in te vullen. Over de interpretatie van die vrije
wil hebben we in Europa overigens al een keer decennialang oorlog gevoerd, tot
aan de vrede van Westfalen in 1648 en het ontstaan van de moderne natiestaten.
Sindsdien krijgen we het lastig als de voorraad vrijheid slinkt of als de
betekenis van onze levens te nadrukkelijk is bepaald buiten onze wil om.
Bovendien wordt een identiteit gevormd door een permanente optelsom van
woorden, beelden en verwijzingen die voortdurend een ander resultaat geeft, zoals
Paul Verhaeghen in Omega minor op
wonderlijke wijze beschrijft. Dat is uiteraard een ongelofelijk vervelende zaak
voor wie het netjes en eenduidig wil houden. Maar we mogen en kunnen Paul
Verhaeghen daarvoor niet met de vinger wijzen, aangezien die brave man niets
anders heeft gedaan dan naar goed vermogen te zoeken naar een antwoord op wat, onder
anderen, Nietzsche ons voor de voeten heeft geworpen, namelijk dat de mens in
de volstrekte onmogelijkheid verkeerd om tot de laatste grond terug te gaan. De
mogelijkheid van een ware werkelijkheid is door Nietzsche helemaal kapot
gedacht en we kunnen dit niet meer ontdenken. De ware werkelijkheid is voorgoed
weg. Al die perspectieven die met elkaar in strijd zijn, we kunnen ze
onmogelijk met elkaar verzoenen. Fragmentarisch leven is ons lot. En dan hebben
we het nog niet gehad over de tweede wet van de thermodynamica: de entropie van
het heelal neigt naar een maximum. De wetenschappelijke vooruitgang maakt ons
leven beter, maar niet eenvoudiger.
Omega minor is een mijlpaal omdat
wetenschappelijke en speculatieve kennis zelden op zo’n overtuigende manier
zijn samengebracht in een roman over onze tijd. Het is geen boek uit de jaren
nul. Er is niets gedateerd aan, integendeel. De roman blijft ons verbazen,
blijft zekerheden onderuit halen, blijft ons confronteren met onze waanbeelden
en verzinsels, blijft ideologie onttakelen. De auteur heeft 1989 bewust
meegemaakt, kent Berlijn zeer goed, heeft gewoond en gewerkt in de voormalige
hoofdstad van de Grote Europese Natiestatenoorlog, en begrijpt dus dat
ideologie nooit zal verdwenen uit ons leven, alleen van vorm zal veranderen. Verhaeghens
overtuigde protest tegen de tweede Irakoorlog en tegen het martelen van
gevangenen door en in opdracht van de Verenigde Staten vormde daar ten tijde
van het verschijnen van Omega minor
het beste bewijs van.
Uiteraard is
Omega minor een postmoderne roman en
heeft Paul Verhaeghen altijd een zwak gehad voor Thomas Pynchon. Een reden te
meer om het boek te blijven lezen. Het is allang een halve volkssport om het
postmodernisme te beladen met alle zonden van Israël. Ja, de roze poedels van
Jeff Koons zijn onnozel en de soepblikken van Warhol eigenlijk ook, om nog te
zwijgen van het orkestrale piepen van Gorecki of het busstation van Leuven
Centraal. Maar noch die roze poedels, noch die afgrijselijke soepblikken, noch
die knarsende noten of lelijke bakstenen muren zijn verantwoordelijk voor de
toegenomen ongelijkheid, het gevoel van machteloosheid bij Europeanen die zich
niet als winnaars van de globalisering zien, het acute gebrek aan sociale
mobiliteit, het feit dat vier van de vijf eerstejaars in Vlaamse hogescholen
het werkwoord ‘impliceren’ niet begrijpen, onze geopolitieke flaters, de
polarisering van onze samenleving, het opflakkeren van trieste passies of het
ontmenselijken van vluchtelingen. Wij dragen daar de verantwoordelijkheid voor.
Er is geen God of vijand meer aan wie we de schuld kunnen geven. Banaler kan
het niet. En als je dan toch kwaad wil worden op iemand of iets, omdat je vindt
dat het een gebrek is dat we niet meer kunnen terugvallen op een eenduidige
identiteit, richt dan je woede op die Duitser met zijn snor, hang zijn portret
aan je deur en gebruik het als dartsbord. Identiteit en identificatie zijn
nooit eenduidig. Je kan ze ook niet toedienen als aspirine. Hetzelfde geldt
voor ‘de normen en waarden van de Verlichting’, een leeg concept dat jammer
genoeg door heel wat mensen wordt voorgesteld als het besturingsprogramma van
een computer of een nieuwe heilsboodschap, in de hoop tweedracht te zaaien,
morele superioriteit te oogsten en politieke macht te vergaren. Net zoals het
essentieel blijft om correct te formuleren en kritisch te denken, is het
cruciaal om te tonen dat er verschillende vormen van Verlichting bestaan, van
Montaigne en Descartes tot Spinoza en Darwin. Het diepmenselijke verlangen naar
vrijheid, gelijkheid en solidariteit is al wel even aan de gang en zal ook niet
ophouden, ondanks het feit dat we het intussen verhandelen als een product of
behandelen als een ideologisch werkpuntje. Het in vraag stellen van
ideologische reductie en het nuanceren van een eenduidige identiteit zijn daden
van goed fatsoen en common sense. En zelfs wie een vaste identiteit afzweert,
gaat daar niet dood aan, maar verandert hoogstens in een roze poedel. De
twintigste eeuw heeft daarentegen pijnlijk aangetoond hoe gevaarlijk ideologie
kan zijn als ze ontspoort en door fanatici wordt gebruikt om macht te verwerven
en te streven naar een nieuwe, verbeterde, moreel of etnisch superieure mens.
Een van de
centrale zinnen in Omega minor luidt
als volgt: ‘Politiek is cultuur.’ Als we zelf onze gevangenissen verzinnen en
maken, dan kunnen we dat ook met onze vrijheid, menselijkheid en redelijkheid
doen. Omega minor eindigt met een ode
aan ‘liefde als een fuga met altijd om elkaar strengelende stemmen’. Het zal
altijd klinken als een welkom begin.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten