vrijdag 24 mei 2019

Omega minor revisited



Het is vijftien jaar geleden dat Omega minor verscheen. DeReactor en deBuren organiseerden een debatavond over de roman, in aanwezigheid van Paul Verhaeghen zelf. Als toenmalig uitgever en eeuwige fan heb ik de roman opnieuw gelezen en ik was weer helemaal mee.




Dames en heren,
Vrienden,
Beste Paul,
Tot jou richt ik eerst het woord, Paul, omdat ik moet aankondigen dat ik zal spreken alsof jij er niet bij bent. Voor mij is dit een bijzonder vervelende opdracht. We hebben elkaar immers al enkele jaren niet meer gezien en eigenlijk allang niet meer uitgebreid gesproken, op professionele besognes na. Het liefst van al zou ik dus onder vier ogen het woord tot je richten. Er is me echter gevraagd om vanavond over jou te praten en over je roman Omega minor. Omdat je altijd de klassieke rol van de alwetende, woest orerende, schaamteloos autobiografische auteur-priester-goeroe hebt geweigerd, is het ongetwijfeld beter om de familiaire sfeer van de reünie voor een andere gelegenheid te bewaren. En dus begin ik opnieuw, nadat ik je heb weggetoverd. Verdwijn, Paul Verhaeghen, verdwijn.

Dames en heren,
Vrienden,
De roman Omega minor draait om de vraag wie wij kunnen zijn na de infernale Grote Europese Natiestatenoorlog die in 1945 is gestopt. Van de vele dieptepunten in dit conflict is de industriële vernietiging van joodse Europeanen de meest schrijnende. De laatste getuigen van die tragedie ontvallen ons vandaag, maar daarmee is de zaak niet afgerond. De oorlog functioneert voor ons als een nulpunt op een maatstaf die we gebruiken om betekenis en waarheid waar te nemen. De vorm van de maatstaf verandert voortdurend en is afhankelijk plaats, tijd en gebruiker. Niet alleen harde feiten en meetbare factoren bepalen die betekenis, ook interne, geestelijke houdingen spelen een rol: geloof, overtuiging, ambitie, opportunisme, schuld, schaamte. En wat met de woorden en beelden die we oproepen om over de Grote Europese Natiestatenoorlog te praten of te zwijgen. De vraag ‘wie wij kunnen zijn na de Grote Europese Natiestatenoorlog’ roept in Omega minor daarom nog andere vragen op, zoals: ‘kunnen wij over die oorlog iets weten’ en ‘hoe komen we het te weten’?
Net omdat literatuur een onbetrouwbare vervorming van de werkelijkheid is, vormt een hoogst literair en dus volstrekt onbetrouwbaar boek als Omega minor de beste toegang tot het spiegelpaleis van betekenissen van de oorlog. De lezer wordt in een roman verplicht om zich te identificeren met personages, omdat het om verbeeldingen van mensen gaat en omdat we ons graag spiegelen aan anderen, zelfs al vinden we die handeling belachelijk. Als cognitief psycholoog weet Paul Verhaeghen perfect hoe dat spelletje werkt en gaat hij ervan uit dat een psychologisch portret in proza een onvolledig en leugenachtig verzinsel is. Personages zijn constructies, opgebouwd uit taal. De personages in Omega minor komen tot stand door verstrengelde identiteiten, zoals de Nazi-officier Helmut Hinkel samenvalt met zijn alter ego, de joodse kampoverlevende Jozef de Heer. Dader en slachtoffer zijn één. Wij zijn dezelfde mensen. Het is de ontnuchterende conclusie van 300.000 woorden geniaal Nederlands proza: het geweld van de Grote Europese Natiestatenoorlog, dat zijn wij.
Omega minor gaat verder dan wat Hannah Arendt benoemde als de banaliteit het kwaad. Zij had het, naar aanleiding van het proces van Adolf Eichmann, over de gedachteloosheid die het kwaad mogelijk maakt. Er zijn geen diepe gedachten nodig om te moorden en te verkrachten. Bevelen volstaan. Paul Verhaeghen beschrijft hoe zijn personages onherroepelijk verstrikt raken in identificaties die tot geweld leiden, een ontwikkeling die zo banaal en onafwendbaar is, dat ze zich  eeuwig zal doorzetten, zolang er mensen zijn op aarde. Er is geen verlossing.
Kunnen we daar iets over weten? Hoe komen we het te weten? Wie kunnen we zijn?
Om het even welke identificatie stemt nooit volledig overeen met wie we echt zijn. Sinds mensenheugenis worstelen we daarmee, getuige de prehistorische handafdrukken in grotten en het eindeloze aantal complexe varianten dat we van die raadselachtige handjes hebben verzonnen, van mythes, georganiseerde godsdiensten en opera’s tot popgroepen, politieke partijen en pottenbakkersclubs. Hoewel sommige evolutiebiologen de mens zijn unieke bewustzijn ontzeggen, maakt de drang om een betekenis te geven aan het leven toch bijzondere wezens van ons, die zowel tot het allerlaagste als het allermooiste in staat zijn. Die fameuze betekenis ligt echter nooit op voorhand vast, omdat geen leven op een ander lijkt en omdat we, als we geluk hebben, bijzonder vrij zijn om ons leven zelf in te vullen. Over de interpretatie van die vrije wil hebben we in Europa overigens al een keer decennialang oorlog gevoerd, tot aan de vrede van Westfalen in 1648 en het ontstaan van de moderne natiestaten. Sindsdien krijgen we het lastig als de voorraad vrijheid slinkt of als de betekenis van onze levens te nadrukkelijk is bepaald buiten onze wil om. Bovendien wordt een identiteit gevormd door een permanente optelsom van woorden, beelden en verwijzingen die voortdurend een ander resultaat geeft, zoals Paul Verhaeghen in Omega minor op wonderlijke wijze beschrijft. Dat is uiteraard een ongelofelijk vervelende zaak voor wie het netjes en eenduidig wil houden. Maar we mogen en kunnen Paul Verhaeghen daarvoor niet met de vinger wijzen, aangezien die brave man niets anders heeft gedaan dan naar goed vermogen te zoeken naar een antwoord op wat, onder anderen, Nietzsche ons voor de voeten heeft geworpen, namelijk dat de mens in de volstrekte onmogelijkheid verkeerd om tot de laatste grond terug te gaan. De mogelijkheid van een ware werkelijkheid is door Nietzsche helemaal kapot gedacht en we kunnen dit niet meer ontdenken. De ware werkelijkheid is voorgoed weg. Al die perspectieven die met elkaar in strijd zijn, we kunnen ze onmogelijk met elkaar verzoenen. Fragmentarisch leven is ons lot. En dan hebben we het nog niet gehad over de tweede wet van de thermodynamica: de entropie van het heelal neigt naar een maximum. De wetenschappelijke vooruitgang maakt ons leven beter, maar niet eenvoudiger.
Omega minor is een mijlpaal omdat wetenschappelijke en speculatieve kennis zelden op zo’n overtuigende manier zijn samengebracht in een roman over onze tijd. Het is geen boek uit de jaren nul. Er is niets gedateerd aan, integendeel. De roman blijft ons verbazen, blijft zekerheden onderuit halen, blijft ons confronteren met onze waanbeelden en verzinsels, blijft ideologie onttakelen. De auteur heeft 1989 bewust meegemaakt, kent Berlijn zeer goed, heeft gewoond en gewerkt in de voormalige hoofdstad van de Grote Europese Natiestatenoorlog, en begrijpt dus dat ideologie nooit zal verdwenen uit ons leven, alleen van vorm zal veranderen. Verhaeghens overtuigde protest tegen de tweede Irakoorlog en tegen het martelen van gevangenen door en in opdracht van de Verenigde Staten vormde daar ten tijde van het verschijnen van Omega minor het beste bewijs van.
Uiteraard is Omega minor een postmoderne roman en heeft Paul Verhaeghen altijd een zwak gehad voor Thomas Pynchon. Een reden te meer om het boek te blijven lezen. Het is allang een halve volkssport om het postmodernisme te beladen met alle zonden van Israël. Ja, de roze poedels van Jeff Koons zijn onnozel en de soepblikken van Warhol eigenlijk ook, om nog te zwijgen van het orkestrale piepen van Gorecki of het busstation van Leuven Centraal. Maar noch die roze poedels, noch die afgrijselijke soepblikken, noch die knarsende noten of lelijke bakstenen muren zijn verantwoordelijk voor de toegenomen ongelijkheid, het gevoel van machteloosheid bij Europeanen die zich niet als winnaars van de globalisering zien, het acute gebrek aan sociale mobiliteit, het feit dat vier van de vijf eerstejaars in Vlaamse hogescholen het werkwoord ‘impliceren’ niet begrijpen, onze geopolitieke flaters, de polarisering van onze samenleving, het opflakkeren van trieste passies of het ontmenselijken van vluchtelingen. Wij dragen daar de verantwoordelijkheid voor. Er is geen God of vijand meer aan wie we de schuld kunnen geven. Banaler kan het niet. En als je dan toch kwaad wil worden op iemand of iets, omdat je vindt dat het een gebrek is dat we niet meer kunnen terugvallen op een eenduidige identiteit, richt dan je woede op die Duitser met zijn snor, hang zijn portret aan je deur en gebruik het als dartsbord. Identiteit en identificatie zijn nooit eenduidig. Je kan ze ook niet toedienen als aspirine. Hetzelfde geldt voor ‘de normen en waarden van de Verlichting’, een leeg concept dat jammer genoeg door heel wat mensen wordt voorgesteld als het besturingsprogramma van een computer of een nieuwe heilsboodschap, in de hoop tweedracht te zaaien, morele superioriteit te oogsten en politieke macht te vergaren. Net zoals het essentieel blijft om correct te formuleren en kritisch te denken, is het cruciaal om te tonen dat er verschillende vormen van Verlichting bestaan, van Montaigne en Descartes tot Spinoza en Darwin. Het diepmenselijke verlangen naar vrijheid, gelijkheid en solidariteit is al wel even aan de gang en zal ook niet ophouden, ondanks het feit dat we het intussen verhandelen als een product of behandelen als een ideologisch werkpuntje. Het in vraag stellen van ideologische reductie en het nuanceren van een eenduidige identiteit zijn daden van goed fatsoen en common sense. En zelfs wie een vaste identiteit afzweert, gaat daar niet dood aan, maar verandert hoogstens in een roze poedel. De twintigste eeuw heeft daarentegen pijnlijk aangetoond hoe gevaarlijk ideologie kan zijn als ze ontspoort en door fanatici wordt gebruikt om macht te verwerven en te streven naar een nieuwe, verbeterde, moreel of etnisch superieure mens.
Een van de centrale zinnen in Omega minor luidt als volgt: ‘Politiek is cultuur.’ Als we zelf onze gevangenissen verzinnen en maken, dan kunnen we dat ook met onze vrijheid, menselijkheid en redelijkheid doen. Omega minor eindigt met een ode aan ‘liefde als een fuga met altijd om elkaar strengelende stemmen’. Het zal altijd klinken als een welkom begin.





Geen opmerkingen:

Brief aan Pascal Chabot

Beste Pascal Chabot , Met veel plezier heb ik uw nieuwe boek Avoir le temps. Essai de chronosophie (Puf) gelezen. Ik raad het iedereen aa...