(Nu toch
weer even ernstig: uitvaartgroothandel Dela heeft een top 100 van uitvaartsongs. Er zijn echt dus
mensen die zich laten betreuren terwijl Phil Collins, Metallica of Rammstein
weerklinkt. Waarom dan niet 'Killed by Death' van Motörhead, hier in een versie
uit 1984, opgenomen tijdens een jongerenprogramma van ITV.)
Waarom?
Te midden van de honderden brieven, foto’s, treurberen, verwelkte rozen en
elegische huisvlijt stond eind december aan de voet van het monument voor de
Republiek op de Place de la République een klein stuk bordkarton waarop een
onvaste kinderhand de eeuwige vraag had geschreven: pourquoi?
Aan een
kind valt niet uit te leggen wat volwassenen amper vatten. Uiteraard waren er
verklaringen te over, die elkaar tegenspraken en van de weeromstuit nog meer
vragen opriepen. De volwassen vragenstellers zaten eigenlijk in twee kampen: zij
die de schuld bij zichzelf zochten en zij die naar de anderen keken. En dan
waren er nog de echte schuldigen zelf, zij die de trekker hadden overgehaald en
vervolgens de martelaarsdood hadden gekozen, zoals in de naïeve games waarmee
ze waren opgegroeid. De vulgaire domheid van de moordenaars leek in de grote
epische West-Europese schuldvraagronde eerder een vergissing, hoewel de
dodelijke manipulatie van jonge idioten nauwelijks verbazing kan wekken sinds
de door Servische nationalisten gehersenspoelde Gavrilo Princip in 1914 onze
wereld op zijn kop zette. Het geweld van de moordenaars van de Bataclan was, in
de context van het door miljoenen toeristen overspoelde openluchtmuseum dat
Parijs is, eerder grotesk. Net daarom namen de moordenaars in de publieke
opinie reusachtige proporties aan, terwijl het bestaan van een vijfde kolonne
veel bedreigender blijft.
Te midden
van al die woede, wijzende vingers en overslaande stemmen, viel het immers
minder op hoezeer de moordenaars deel uitmaakten van een rigoureus nageleefd
anti-systeem dat typerend is voor de manier waarop het globale terrorisme zich
sinds de Iraanse revolutie van 1979 heeft ontwikkeld. Het gaat, volgens de
Franse socioloog Michel Wieviorka, minder om de bloeddorstigheid van religieuze
fanatici dan wel om de onmenselijk geworden actie van hen die, tegen de
achtergrond van een gerateerde dekolonisatie en de afwezigheid van een
perspectief, de mislukking belichamen van maatschappelijke debatten en van
institutionaliseerbare conflicten die het samenleven mogelijk maken. Om dat
kwaad te beteugelen moet de staat zonder verpinken haar geweldmonopolie
inzetten, wat ook volop gebeurt. Bovendien herontdekken we in ijltempo de
geopolitieke ratio, moeten we de gebreken van supranationale instellingen als de
Europese Unie herstellen en zijn we verplicht om in te zien dat de
socio-economische calculus niet alles oplost, laat staan verklaart. Minder
vanzelfsprekend is al wat daarna komt, zeker met miljoenen vluchtelingen en
migranten voor de deur. Dezelfde Michel Wieviorka publiceerde vorig jaar het
essay Retour au sens. Pour en finir avec le déclinisme, waarin hij een
pleidooi houdt voor universele waarden en de herbronning van de democratie, en
de individuele verantwoordelijkheid boven het determinisme plaatst dat van ons
een speelbal van de geschiedenis maakt. Het zijn geruststellende clichés die
zeer goed van pas komen als we proberen te beschrijven wat onze samenleving zo
bijzonder maakt – naast te veel supermarkten en onnozele tv-programma’s. Alleen
krijgen we ze vandaag moeilijker verkocht.
Het recht
om zich te vermaken is alleszins een van de universele waarden die het wel goed
doen. De globale omzet van de entertainmentindustrie bedroeg in 2015 1,93
triljoen dollar en zal jaarlijks met gemiddeld 5% blijven toenemen. De brede
popcultuur is en blijft het symbolische speerpunt van die
entertainmentindustrie, als toonbeeld van het hedonisme en de zelfontplooiing
waar iedereen op een of andere manier aan verslingerd is. Een deel van de
moordpartijen in Frankrijk was net tegen dat luchtige hedonisme gericht –
mensen op terrasjes, in een concertzaal en bij een voetbalwedstrijd – een sport
die in alle opzichten nauw verweven is met popcultuur. Het is aanlokkelijk,
maar verkeerd om in de aanslag op het concert van The Eagles of Death Metal in
de Bataclan meer te lezen dan een lukrake terreurdaad op een grote groep mensen
die zich op Westerse wijze vermaken. Er is altijd in Europa een onderstroom van
pessimisme geweest die net de uitzinnige ontspanningsindustrie aanwijst als
oorzaak van onze neergang. Die cultuurkritiek vormt zelf een essentieel
onderdeel van het hedonisme dat ze bestrijdt, vooral als ze er niet in slaagt
voorbij de karikaturen te kijken.
(Michel
Wievorka gaf aan de ULB een lezing over de aanslagen in Parijs, enkele weken
voor Brussel aan de beurt kwam.)
Een van
de meest opmerkelijke Europese voorbeelden is de Franse journalist Eric
Zemmour, die in Le suicide français de Europese cultuur zwakte en een
gebrek aan mannelijkheid aanwrijft, en de brede popcultuur aanwijst als
medeschuldige van de ontwikkeling. Overweldigd door aandacht verdween Zemmour,
na het immense succes van zijn boek, in dezelfde baan om de aarde waar ook
Ziggy Stardust rondzweeft. Enigszins intelligenter was de cultuurkritiek van
wijlen Philippe Muray, een chroniqueur en romanschrijver, die in de jaren
negentig tot de nieuwe golf Franse reactionaire intellectuelen werd gerekend.
Muray muntte het begrip van de homo festivus, een emblematisch type mens
dat naar zijn gevoel het best de gemiddelde burger van de post-geschiedenis
verpersoonlijkte. Die homo festivus is een aan het internet verslaafd
bastaardkind van de spektakelmaatschappij. Muray greep daarmee terug naar de
inzichten van de situationist Guy Debord, die een klassieke marxistische
interpretatie van de consumptiemaatschappij ontwikkelde. In onze samenleving, zo
schrijft Debord, overheerst het spektakel op alle vlakken. Hij noemt het een
nieuwe vorm van vervreemding, waarbij schijn en imago belangrijker worden dan
materieel bezit. In de plaats van de tastbare werkelijkheid komt er een
amalgaam van beelden.
(Alain
Finkielkraut praat met Philippe Muray en psychoanalist Charles Melman, tijdens Répliques
van 16 augustus 2005. Muray: 'Er bestaat een industrie van de lofuiting.')
Het
blijft lastig om in te schatten in hoeverre zo’n interpretatie niet ahistorisch
is. In de lange geschiedenis van de mensheid is het spektakel nooit ver weg
geweest, en zeker niet de beelden waaraan mensen zich spiegelen om zich groter
of beter te voelen. Bovendien kunnen we het onszelf moeilijk ten kwade duiden
dat we ons ook proberen te ontspannen en verlangen naar lichtvoetige onzin.
Niet dat verlangen is de grote ontwikkeling van onze tijd, maar wel de totale
democratisering van die ontspanningscultuur en de manier waarop onze obsessie
met zelfverwezenlijking er zich op ent. En dat laatste wordt sinds de komst van
de televisie door velen als een historische vergissing ervaren, waarvan de
negatieve gevolgen nog erger zijn dan het pathetische individualisme dat het
geloof in transcendente verhalen verving. ‘Onze hoop zal pas kunnen beginnen
wanneer de arbeiders van Turijn en Milaan ook beginnen te strijden voor een
reële democratisering van het fascistische apparaat genaamd televisie’, schreef
Pier-Paolo Pasolini. ‘Zolang iedereen, bourgeois en arbeiders, samentroept voor
zijn televisie om zich op zo’n manier te laten vernederen, rest ons niets
anders dan de onmacht van de wanhoop.’
Uiteraard
is het zo dat, zoals Muray zeer overtuigend beschrijft, lach en ernst gefuseerd
zijn tot een onontwarbaar kluwen, maar vormt die paradoxale eenheid nu net niet
de kern van de westerse traditie sinds Plato? Terwijl we klagen dat er
traditie, kennis en cultuur verloren gaat, zou het best kunnen dat we onze
voorgangers toch op de hielen zitten. Toegegeven, veel zin voor pudeur,
distantie en fijnzinnigheid komt er bij de homo festivus niet altijd aan te
pas. En zelfverwezenlijking beperkt zich allang niet meer tot het aanbidden van
klassieke artistieke vormen – gesteld dat mensen nog de kennis hebben om die te
kunnen interpreteren. Het verfoeide hedonisme behelst allerlei vormen van
storend burengerucht, misbruik, zelfverminking, verstikkend conventioneel
groepsgedrag, en georganiseerde domheid, maar evengoed een niet te stuiten
drang naar waarheid, zelfkritiek, altruïsme en zelfs transcendentie of
idealisme – zij het niet al te diepzinnig. En dit alles tot en met de typisch
westerse drang naar een grote, alles verklarende oplossing en de daaropvolgende
ontgoocheling wanneer het blijkt dat er geen definieerbaar eindpunt is, behalve
het eigen sterven. Een ontgoocheling die we, afhankelijk van onze persoonlijke
inzichten, proberen te temmen door er een mysterie of een rationele waarheid
van te maken. Die ontgoocheling is net zo goed aanwezig in de popcultuur als in
de filosofische traditie waarvan we het afsterven en uitdoven hete tranen
plengend betreuren.
(Het
laatste tv-interview met Pasolini, 31 oktober 1975.)
‘Dit is
de manier waarop populaire cultuur werkt: je laat het toe om jezelf ervan te
overtuigen dat je een werkelijkheid deelt die niet bestaat’, schrijft de Amerikaanse
popcriticus Chuck Klosterman. Dat was overduidelijk het geval toen onlangs
Lemmy Kilmister en David Bowie er het bijltje bij neerlegden. Bowie was de man
die van popcultuur een theatrale act heeft gemaakt. Iets dat bedacht en in
elkaar geknutseld is, opgeblazen en pompeus, maar oprecht in zijn onechtheid.
Dollend met de grenzen van de geloofwaardigheid, maar veelzeggender dan menige
poging tot journalistieke tranche de vie. Ook Lemmy Kilmister, de
zanger/bassist van de karikaturale Britse metalband Motörhead, was een op het
eerste gezicht minder vanzelfsprekend, maar niettemin typisch geval van
doorsnee Westerse popcultuur. De man was naar eigen zeggen in de
entertainmentindustrie beland omdat hij niet in de fabriek wilde werken en had
een redelijk succesvolle carrière uitgebouwd als leider van een metalband die,
als je de songteksten leest, de onvoorwaardelijke menselijke vrijheid predikte.
In ‘Orgasmatron’, een van de meer reflexieve songs van Motörhead, brult
Kilmister zijn afschuw uit voor oorlog, godsdienst en corrupte politiek. Het is
niet zo verwonderlijk dat Kilmister in de luwte bekend stond om zijn sympathie
voor Margaret Thatcher en als een enthousiast lezer van historische non-fictie.
Een aantal songs van Motörhead gaat expliciet over de Tweede Wereldoorlog.
Kilmister droeg ook te pas en te onpas Duitse militaire insignes, in een
aandoenlijke poging om vulgariteit te vermommen als ironie. Motörhead was, net
als zovele andere metalbands, bij uitstek een groep die een totaal onnozel
universum opriep waarin fans zich aan escapisme te buiten konden gaan. Tenzij
je, zoals Kilmister zelf, koketteert met allerhande verslavingen, hoeft dat
geen schadelijk gedrag op te leveren. Het probleem wordt wat groter als je niet
uit de tijdelijke werkelijkheid kan stappen waarvan je weet dat ze niet echt
is. Het is net op dat tekort aan zelfbewustzijn waar cultuurcritici van diverse
pluimage hameren. Net zoals de televisie wiegt popcultuur ons in slaap. Wat
echter voor The End of History and The Last Man van Francis Fukuyama
geldt, is ook waar voor een hele bibliotheek naoorlogse cultuurkritiek: ze zijn
enigszins achterhaald door de feiten. In de context van 1992 blijft The End
of History and The Last Man een essentieel boek, maar sindsdien heeft de
geschiedenis zich in haar volle tragiek aan ons getoond en de liberale
democratie in al haar kwetsbaarheid. Motörhead en David Bowie zijn dode helden
van een gedateerde popcultuur. En de homo festivus is een kwaaie burger
geworden die steeds minder begrip toont voor de democratische slakkengang
waarmee individuele staten, en de Europese Unie als aggregaat, worden
bestuurd.
De
Motörheadsong ‘Killed by death’ wijst dan weer op een ander probleem dat aan de
homo festivus wordt toegeschreven: naturalistische mystiek. De songtekst zelf
is allerminst samenhangend, en zonder meer slecht, maar het beeld dat de titel
oproept fascineert des te meer. De tautologie ‘Killed by death’ symboliseert de
verraderlijke leegheid en de kinderlijke parler vrai van popcultuur: kun
je op een andere manier sterven dan door dood te gaan? Het is maar wat het is,
maar het is wat het is. De dingen en mensen rondom ons hebben een betekenis die
niet in het verleden of de toekomst ligt, maar in het zijn dat een worden is.
De mythe dat popcultuur haar roots heeft in de authentieke ellende van blinde,
eenarmige blueszangers in de delta stelt velen gerust. Minder opbeurend is
misschien het besef dat de meeste popmuziek een aftandse variant van de
ontologie van Heidegger van een soundtrack voorziet. Heidegger zelf haatte
popmuziek (en televisie), plukte liever paddenstoelen, maakte boswandelingen en
ging vroeg naar bed. De manier waarop de mens volgens Heidegger tegen het leven
aankijkt – de staat van geworpenheid van de mens, de angst die ermee gepaard gaat
en de poging om voluit te kunnen zijn – is fundamenteel onbevredigend. In de
eerste plaats omdat Heidegger zelf er nooit echt in is geslaagd om dat zijn
volledig zonder transcendentie te beschrijven. Mogelijk is die onuitwisbare
transcendentie voor Heidegger een aanleiding geweest om ethiek buiten zijn
denken te houden en de suggestie van een noodlot als oplossing naar voren te
schuiven – wat alleszins voor hemzelf de mogelijkheid openhield om te zwijgen
over zijn steun aan het naziregime die van hem ten eeuwigen dage een
bedenkelijk man zal maken.
(VPRO-documentaire
over Frank Zappa & The Mothers uit 1971. De vraag of Heidegger de Frank
Zappa van de filosofie is, wordt hiermee klaar en helder beantwoord.)
De
naturalistische mystiek van de popcultuur wordt nog versterkt door de
technologische ontwikkelingen waaraan ze altijd schatplichtig is geweest. Onze
gewenning aan de digitalisering was nooit zo groot geweest als ze geen gebruik
had kunnen maken van de popcultuur, onze eerste collectieve oefening in het
downloaden. Uiteindelijk zijn we op het punt aanbeland waarop de digitalisering
ook in cruciale sectoren de tussenpartij zal schrappen en ons nog meer de
indruk zal geven dat we het concrete en maakbare persoonlijk kunnen beheersen,
alsof alles samenkomt in een voor ons op maat gemaakt universum waar
entertainment, e-commerce en waarheid samenvallen. De implosie van de taxi- en
de hotelsector is niets vergeleken bij wat er zich op dit moment in de aanloop
tot de Amerikaanse verkiezingen afspeelt, waar de Facebook- en Twitteraccounts
van Donald Trump de gevestigde machten en de reguliere media – vooralsnog de
tussenpartij in onze democratie – zo goed als irrelevant maken. Trump, die
jaren heeft gebouwd aan zijn sterrenstatus, gebruikt sociale media om op
verrassend succesvolle wijze een intieme band op te bouwen met zijn publiek.
Marketeers, mediaprofessionals en beroepspolitici: niemand kan volgen wat hen
overkomt. Het algemeen belang zoals het tot voor kort werd vormgegeven door een
kibbelend tweepartijstelsel verkruimelt onder druk van een intens toegenomen
tribalisering van de Amerikaanse politiek. Het publiek dat de scheldende,
patserige en ronduit racistische Trump op handen draagt, ervaart die aanbidding
als een bevrijding van oudbakken, op compromissen beluste beleidsmakers die
alle voeling hebben verloren met de alledaagse besognes. Eenvoudiger kan
politiek niet zijn: Trump vult schermen, stadia en grasvelden, terwijl zijn
opponenten zich tevreden moeten stellen met denktanks, debatten en
praatgroepen. Begeestering en politiek kapitaal werden tot voor kort ook
gemeten in redenaarskunst, bestuurlijke ervaring of beleidsverwezenlijkingen.
Trump bezit geen van die drie eigenschappen. Guy Debord zou dat overigens
geweldig vinden, aangezien hij uitvoerig heeft gepleit voor een radicale,
directe democratie. Het lijkt erop dat het verbouwen van de representatieve
democratie de ultieme wraak van de homo festivus kan worden. Als het zover zou
komen valt het alleszins te hopen dat er geen Motörhead uit de boxen weergalmt.
Transcendentie of niet: de homo festivus is niet alleen kwaad, maar ook zeer
wakker. Er is een tijd geweest dat Europa de wereld bevolkte, maar het tijdperk
lijkt aangebroken dat de wereld Europa zal bevolken. De burger ontdekt, samen
met zijn beleidslui, dat er geen plan is. Alleen een vraag.
(Op de koop toe laat hij aan het eind van zijn rally's hij de aria 'Nessun dorma' uit
Puccini's Turandot spelen - versie Pavarotti uiteraard.)
Waarom?
De vraag op het stuk bordkarton aan de voet van het monument voor de Republiek
op de Place de la République blijft open. Het antwoord ligt zeker niet in de
nabij gelegen concertzaal Bataclan, waar Motörhead vaak heeft opgetreden.
Tenzij je ermee akkoord gaat om te denken dat een gebrek aan werkelijkheidszin
en aandacht het mee mogelijk hebben gemaakt dat het globale terrorisme om de
hoek kon toeslaan. Onze vrede heeft zolang geduurd dat we uit het oog zijn
verloren dat ze altijd gewapend is, tragiek niet kan uitsluiten, allerminst
teruggaat op een natuurwet en niet wordt beveiligd door de globale economie die
iedereen afhankelijk van elkaar maakt. Naast een zeer pragmatische politieke
beleidsvoering staat het Westen voor de epische uitdaging om uit chaos en
miserie een iets goeds te distilleren. Dat zullen ook, en misschien zelfs in de
eerste plaats, ideeën moeten zijn die een nieuwe taal en vorm nodig hebben. Het
is allerminst de eerste keer dat we op dat punt zijn aanbeland. Na de
vernietiging van Europa tijdens de dertigjarige oorlog ontwierp de generatie
van Descartes het moderne rationalisme als nieuwe taal om te communiceren en de
wereld opnieuw op te bouwen. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben we
een systeem bedacht dat welvaartscreatie en persoonlijke rechten zo goed
mogelijk heeft beveiligd en verdeeld. Vandaag is het zaak om een manier te
verzinnen waarmee we de staat redden van het failliet, de integriteit van onze
liberale rechtsstaat – en vrijheden vrijwaren, de persoonlijke veiligheid
garanderen, en rechtvaardig en billijk omgaan met elkaar en onze toenemende
wederzijdse verschillen.
(De
integrale verfilming door Guy Debord zelf van zijn La société du spectacle,
1973. Niet meteen flitsende cinema, maar het zijn dan ook de jaren zeventig.)
(Dit stuk
verscheen in het maartnummer 2016 van Streven.)
Literatuur
Guy
Debord, De spektakelmaatschappij, IJzer, 2015.
Philippe
Muray, Après l’histoire, Gallimard, 2007.
Chuck
Klosterman, Killing yourself to Live. 85% of a True Story, Scribner,
2006.
Pier-Paolo
Pasolini, Contre la télévision et autre textes sur la politique et la
société, Les solitaires intempestifs, 2003.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten