woensdag 24 juli 2019

Bijlessen in fatsoen


Sinds deze twee jongens ten tonele verschenen, beleven we grootse avonturen. In dit stuk uit 2017 probeer ik te beschrijven waarom identiteitspolitiek helemaal niet werkt. Uiteindelijk is dat navelstaren ook in Europa slechts een excuus om het algemeen belang verder af te breken. Leuk, maar hoe gaan we samenleven? Hoe pakken we de vergrijzing, de gezondheidszorg, sociale noden, migratie en de overheidsinvesteringen concreet en menselijk aan?
Geen supernova of pandemie heeft het einde van de wereld zo dichtbij gebracht als de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten. De hysterische reacties in het Westen vergroten het gevoel dat er een revolutie heeft plaatsgevonden. De vele extreme controverses die hij veroorzaakt, als mens en als merk, leggen een hypotheek op zijn slagkracht. Maar in politiek opzicht heeft hij gedaan wat een politicus moet doen: macht verwerven. In het kielzog van Trump dobbert het wrakhout van de Europese politiek rond op de Noordzee, tussen het continent en het eiland dat voorlopig nog Groot-Brittannië heet. Op de bodem van de zee ligt, te midden van al die gekelderde carrières en grootse idealen, ook de waarheid te rotten – alweer. De verkiezing van Trump is ongetwijfeld, net als het Brexit-referendum, gebaseerd op leugens die ernstig worden genomen. Onder de demagogie van het zich bevrijdende volk zit een kitschversie van Anselmus verborgen: alleen de gelovige kent de werkelijkheid. 
De scherven van het algemeen belang

Het is zeer de vraag of het er op korte termijn toe doet. We gingen er even vanuit dat een ‘beschaafde’ politiek getrouwd was met economische efficiëntie. Van de Val van de Muur tot aan het begin van de kredietcrisis in 2007 ging het vlot vooruit. We namen aan dat al die opgestapelde welvaart als een ijsje zou smelten en ook de handen van de modale man kleverig zou maken. Het lukte aardig, maar het was een uitzondering. En nu zijn we het kwijt. ‘De geschiedenis’, zo schreef een bitter gestemde Wolfgang Münchau in de Financial Times, ‘is bezaaid met economisch succesvolle dictators en liberaal-democraten die er een economische janboel van maken’.
Ten prooi vallen aan het beest dat post-truth heet, klinkt heroïsch. De discussie over die onwaarheden en hoe ze binnensijpelen in onze wereld is nuttig, maar gaat voorbij aan de essentie van de politieke strategie die moet worden ontwikkeld om vooruit te raken. Een politieke beweging die succes wil behalen, moet alle lagen van de bevolking aanspreken om te kunnen winnen. Wie dat wil doen, moet het onderscheid kunnen maken tussen wat een samenleving bindt en verdeelt. ‘De heerschappij van Obama veroorzaakte de nachtmerrie Donald Trump niet, maar droeg er wel toe bij’, schreef Cornel West. De fout die Obama volgens West maakte: Wall Street voorrang geven aan Main Street. Na 2007 heeft de verdeeldheid in Amerika de vorm van een epidemie aangenomen. Ondanks het feit dat de economie er zich veel sneller heeft hersteld dan in Europa en dat schaliegasontginning een enorm voordeel oplevert, is het land totaal gespleten. De goede cijfers zijn niet doorslaggevend. De achterstelling van minderheden blijft werken als een brandversneller. Velen denken zoals Princeton-academica Keeanga-Yamahtta Taylor, een van de chroniqueurs van Black Lives Matter: Obama heeft ons een post-raciale illusie verkocht. Waar is de tijd dat de charismatische Cornel West – een woeste christelijke intellectueel die wat doet denken aan de Bernanos van Les Grands Cimetières sous la lune – in de inleiding op zijn klassieke essaybundel Race Matters schreef: ‘Als we naar de verdoemenis gaan, dan gaan we allen samen ten onder’. Dat was naar aanleiding van de ellendige rellen in Los Angeles in 1993 – ook een gevolg van politiegeweld. West heeft er altijd vurig voor gepleit dat alle Amerikanen elkaar als mens en Amerikaan moeten aanvaarden. Zelfs die droom van gemeenschappelijkheid ligt aan diggelen.


 (Cornel West praat over 'politics in humanities' - Brown University - 2018. Praten is zwak uitgedrukt. Hij oreert en bezweert. Wakker worden knoeiers!)



(Oké, dan ook maar deze klassieker: James Baldwin versus William Buckley in Cambridge, 1965. Een brutaal en vormelijk correct debat over racisme en gelijkheid.) 

Vanaf het presidentschap van Bill Clinton is de band met Europa losser geworden, tot je door het desastreuze buitenlandbeleid van Obama alleen nog van losse draadjes kon spreken. Europeanen maalden er ook niet om. Ironisch genoeg duiken dezelfde problemen op in de Europese en de Amerikaanse samenleving. Van een post-raciale illusie valt er hier weinig te merken. Maar de publieke uitingen van racisme en discriminatie zijn even ondraaglijk. De openlijke segregatie van de samenleving is op termijn net zo onhoudbaar. Er is bij ons in de periode na 9/11 een situatie ontstaan waarbij iedereen steeds intenser wordt teruggeworpen op een identiteit die automatisch tegenover anderen staat. Het eerste slachtoffer daarvan is het algemeen belang. Een groot deel van de veertigplussers met een kantoorjob leeft vandaag met de vrees dat zijn broodwinning overbodig wordt door de gevolgen van technologische innovatie. Zijn leeftijd, zijn opleidingsniveau en zijn loonbarema kunnen worden gebruikt om hem te discrimineren en hem op te solferen met een demotie of ontslag. Tegelijkertijd is de raciale discriminatie op de arbeidsmarkt overduidelijk aanwezig. Zelfs de overheid, die het goede voorbeeld moet geven, slaagt er niet in haar eigen quota te halen. Eigenlijk zouden meneer El Amrani uit Antwerpen en meneer Peeters uit Turnhout moeten beseffen dat ze beiden het slachtoffer kunnen zijn van discriminatie op de arbeidsmarkt. Op die manier kan er opnieuw een algemeen belang ontstaan dat voorbijgaat aan de heilloze identiteitspolitiek die het publieke debat in een houdgreep neemt.

De vermeende wraak van blanke racisten

In dat opzicht kun je zeggen dat een figuur als Trump als geen ander heeft begrepen wat ons bindt en verdeelt. Het neologisme van het afgelopen jaar was eigenlijk niet post-truth, maar wel whitelash: de reactie van blanke racisten op de vooruitgang die geboekt is in de strijd voor gelijke burgerrechten. De term is gemunt door de Amerikaanse advocaat en CNN-commentator Van Jones en dient als verklaring voor de winst van Trump, die hoofdzakelijk is gebaseerd op blanke stemmen (hoe dan ook was een meerderheid van de Amerikanen die zijn stem uitbracht blank). De etnische verschillen met het kiezerspubliek dat voor Hillary Clinton stemde, zijn aanzienlijk (zij had de meerderheid van de gekleurde stemmen). Maar het is discutabel om de winst van Trump integraal te bestempelen als een racistische golf. Bernie Sanders, de betere democratische kandidaat, haalde wel hogere scores bij blanke kiezersgroepen die later voor Trump zouden stemmen. Een van de keerpunten van de slechte campagne van Clinton was een speech in september waar ze de Trump-aanhangers omschreef als een ‘basket of deplorables’: de helft van de Trumpkiezers waren volgens Clinton mensen die oprecht ontgoocheld waren in het beleid, de ander helft echter waren ‘racisten, sexisten, homofoben, xenofoben, islamofoben’. Het in de verf zetten van die tegenstelling was op zijn minst gezegd onhandig.

Volgens filosoof Mark Lilla was de campagne van Clinton te sterk gericht op het apart aanspreken van diverse minderheden, zodat er altijd wel een minderheid was die zich niet aangesproken kon voelen. Hij ontwikkelde die these in een fel gecontesteerde opiniebijdrage in The New York Times, getiteld ‘The End of Identity Liberalism’. Voor Lilla houdt de whitelash-thesis geen steek, omdat ze onder andere de reële verzuchtingen van de ontgoochelde blanke kiezers onder de mat veegt. Als de Amerikaanse samenleving uiteendrijft, dan is dat in niet onbelangrijke mate omdat mensen zich met de beste bedoelingen opsluiten in hun bevolkingsgroep en niet meer de empathie kunnen opbrengen om te begrijpen hoe anderen denken en leven. Het is net die basis van gemeenschappelijkheid die een voorspoedig politiek klimaat mogelijk maakt.



(Mark Lilla in debat, anno 2017 Rutgers University. Hij legt in drie minuten heel helder uit waarom identiteitspolitiek uiteindelijk niet werkt.)

Als politiek filosoof is Lilla een uitzondering omdat hij al zijn hele carrière lang ook het Europese perspectief hanteert om de Amerikaanse samenleving te beschrijven. In zijn meest recente boek, The Shipwrecked Mind. On Political Reaction, brengt hij een aantal kristalhelder geschreven essays over reactionaire denkers samen. ‘Waar anderen de rivier van de tijd zien stromen als vanouds, ziet de reactionair de brokstukken van het paradijs voorbij dobberen’. Lilla detecteert het magische denken van reactionaire zielen en haalt het vaardig uit elkaar. Het verlangen naar een beter verleden dat uitgroeit tot een ideaal heeft niet zozeer met principes te maken, maar alles met gevoelens. Vandaar dat een exhibitionistische tijd als de onze de onovertroffen pathetiek van de nostalgie verheerlijkt, bij gebrek aan principes die het ons toelaten om naar meer menselijkheid te streven en die van hoop net iets meer maken dan overlevingsinstinct in een wereld die in de twintigste eeuw een bloedige streep onder het verleden heeft getrokken.

Wat betekent ‘liberaal’ nog?

De vraag die Mark Lilla stelt is of zulke inzichten volstaan om een politiek programma te vullen. Eigenlijk gaat het hem om de zoektocht naar wat een hedendaags liberaal programma kan zijn. Hij stuit op de grenzen van de mogelijkheden die het huwelijk tussen liberale politiek en vrije markt ons bieden. Het principe van ‘niet schaden’ waarbij de staat verwacht wordt zich terughoudend op te stellen en de individuele vrijheid als dogma na te streven, leidt tot een situatie waarbij iedereen een legale uitzondering voor zichzelf kan afdwingen. Een algemeen belang is in zulke omstandigheden een optelsom van individuele belangen of van diverse groepsbelangen, die elk apart moeten worden aangesproken om politieke macht te verwerven. Vanop een afstand lijkt dat op de fameuze uitspraak van Margaret Thatcher uit 1987: ‘There is no such thing as society. There are individual men and women and there are families. And no government can do anything, except through people; and people must look to themselves first’.

Achter die boude en lichtjes cryptische uitspraak zit de interpretatie verborgen die Friedrich Hayek gaf aan het begrip ‘samenleving’. Duurzame sociale instellingen worden volgens Hayek veeleer gevormd door spontane ontwikkeling dan door een intellectueel ontwerp. Die sociale instellingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en brengen een natuurlijke orde aan in de menselijke verhoudingen. De neerslag daarvan vinden we in recht, rituelen, gebruiken en handelingen die van generatie op generatie worden doorgegeven. Die immer veranderende orde der dingen maakt het individuen mogelijk om hun persoonlijke keuzes weer te geven. Door die keuzes worden systemen en instellingen voortdurend aangepast. De natuurlijke orde die Hayek beschrijft wordt gecontesteerd door wie de maakbaarheid van de samenleving als uitgangspunt neemt. Hayek brengt daar tegenin dat het onmogelijk is alle details van alle mensen te kennen en in kaart te brengen. Onze kennis en beschikbare informatie blijven beperkt, zodat het begrip samenleving ‘gebruikt wordt door mensen die niet echt weten waarover ze het hebben’. Het methodologische individualisme van Hayek is een sociale theorie, omdat hij de mens in de eerste plaats bekijkt als een sociaal en niet als een eenzaam wezen. Hayek brengt zijn individualisme in stelling tegen het methodologische collectivisme, dat de samenleving bekijkt als een apart mystiek lichaam, iets dat sui generis bestaat, los van de individuen die er onderdeel van uitmaken. Dat collectivisme lijkt sterk op sciëntisme, waarbij de methodiek van de natuurwetenschappen blind en kritiekloos wordt toegepast op sociale wetenschappen. Het grote verschil is dat in de sociale wetenschappen data steeds approximatief zijn en vatbaar voor interpretatie.



(Hayek in gesprek met Buckley zet de puntjes op de i. Wat is dat dan eigenlijk sociale rechtvaardigheid? Heeft iemand dat beest al in de ogen gezien? De lectuur van de radicale Hayek verplicht ons om permanent een zo helder, correct en haalbaar mogelijke beschrijving te geven van wat individuele sociale verantwoordelijkheid betekent en wat haar overstijgt.)

Hayek overdreef met zijn viscerale afkeer van staatsinterventie. En uiteraard ontsnapte hij met zulke opvattingen ook niet aan de biologische inzichten, omdat hij economie opvat als een ecosysteem. Bovendien weten we vandaag, onder andere door de epigenetica, dat wij mensen onze eigen hardware ook zelf beïnvloeden door de omstandigheden waarin we, verplicht of uit vrije wil, leven. Die grotere dimensie proberen we, dankzij de ontwikkeling van de wetenschap, wel te sturen, bijvoorbeeld door klimaatakkoorden af te sluiten. Toch blijft Hayeks methodologische individualisme, net omwille van haar morele basis, zeer goed bruikbaar als basis van de doorstart van het liberalisme en van de liberale democratie. Dat is wat hij heel goed doorhad: mensen veranderen haperend, ploeterend. Ze vallen en staan weer recht. Ze zoeken hun eigen tempo.

Het minste kwaad

De globalisering zal niet worden gestopt door de sukkelaar met schulden uit de klassieke song ‘Atlantic City’ van Bruce Springsteen, noch door de onvergetelijk geportretteerde achtergestelde blanke Amerikanen uit Hillbilly Elegy van J.D. Vance, de Tobacco Road van onze tijd. Paul Magnette gaat het ook niet doen, hoewel het wel ironisch zou zijn dat de globalisering net spaak zou lopen op een van de plekken waar ze historisch gezien is begonnen: aan de boorden van de Maas. In Le Grand Curtius in Luik kan je gaan bekijken hoe onze voorouders pijlpunten, potten en pannen fabriceerden en uitvoerden. Er is geen denken aan dat de globalisering zal stoppen voor de sluizen van de haven van Antwerpen, tenzij we heimwee hebben naar de onzalige tijd na de Val in 1585, of de Scheldetol die in 1863 is afgeschaft weer willen invoeren. En zelfs al is de machtspositie van Europa verzwakt door ons eigen toedoen, dan nog blijven de historische kernlanden van de Unie door hun geografie gericht op de bezigheid die ons al een eeuwigheid voortstuwt: handel drijven. Het ligt in onze menselijke aard. We gaan er niet mee stoppen omdat een vastgoedmagnaat met een kleurspoeling de Amerikaanse presidentsverkiezingen heeft gewonnen dankzij misnoegde blanke kiezers. De president met kleurspoeling gaat dat ook niet doen.

Wat wel heel even kan ophouden is de ondraaglijke lichtheid waarmee we klakkeloos aannamen dat de laatste versnelling van de globalisering zaligmakend is, zoals J.C. Michea het treffend heeft beschreven in L’empire du moindre mal. De laatste globaliseringsgolf is hoofdzakelijk mogelijk gemaakt door bedrijven en internationale arbitrage, en veel minder door natiestaten zelf. Daardoor, zo beschrijft Michea, is het culminatiepunt van het liberalisme als exces bereikt. Een van de volgende stappen zou het afschaffen van de mens zelf zijn, overbodig gemaakt door transhumanistische technologie en productiviteit. Op dat punt aanbeland blijkt hoezeer we vandaag een rooskleurige interpretatie geven aan de filosofische traditie van de moderniteit, die grosso modo begint bij Erasmus, Thomas More en Thomas Hobbes. De Verlichting heeft veel minder te maken met de gloriedagen van het humanisme dat we als gedweeë toeristen trachten te ontsluiten tijdens een citytrip in deze of gene cultuursteden. Het zijn veeleer de mensen die tijdens en na de Europese godsdienstoorlogen hun afasie te boven kwamen en opnieuw leerden spreken die onze teergeliefde Verlichting een stem hebben gegeven. Te midden van de langgerekte slachtpartij die de lange zestiende eeuw was, een burgeroorlog zonder weerga, stond er een generatie intellectuelen, bestuurders en wetenschappers op die gedreven werd door onzekerheid, wanhoop en afkeer. Het antimilitarisme van de Clartébeweging aan het einde van de Eerste Wereldoorlog is omwille van de radicale marxistische inspiratie uiteraard heel anders geaard, maar gaat wel terug op dezelfde walging die Hobbes en zijn generatiegenoten dreef. Om zich bij de haren uit het moeras te trekken, verkoos men in de zeventiende eeuw op zoek te gaan naar een modus vivendi, zodat men weer kon samenleven zonder elkaar met een hellebaard te lijf te gaan: het sociaal contract van Hobbes. Descartes deed hetzelfde door de wetenschappelijke menselijke rationaliteit te bepalen. Even pessimistisch geïnspireerd zou je ook het denken van de Schotse Verlichters kunnen noemen. Zij zochten eigenlijk naar een manier om oorlog op het slagveld te vermijden door de energie en inzet af te leiden naar het handel drijven. Elkaar vliegen afvangen bij het najagen van een contract is te verkiezen boven elkaar het hoofd afslaan omdat je de vrije wil of de goddelijke voorzienigheid anders interpreteert. Vandaar ook dat het liberale janushoofd (politiek en economie) de staat zo weinig mogelijk ruimte wil geven bij het nastreven van geluk – dat doen de mensen zelf wel, schreef Benjamin Constant.

De oervaders van het liberale denken waren intens bezig met het ontwijken van ellende. Ze stelden de economische passie voor als mobiliserend idee. Ze ontwierpen een juridisch universum dat individuele vrijheid en niet-schaden als leidende principes had. En ze benadrukten in extenso, zoals Adam Smith deed, de noodzaak van fatsoen. Het zou geen slechte inspiratiebron voor onze hysterische tijd. Liefst nog aangevuld met de eigenschap die George Orwell zo hoog aansloeg: common decency. Ook daarvan kunnen we vandaag aardig wat gebruiken.


Cornel West, ‘Pity The Sad Legacy of Barack Obama’, in The Guardian, 9 januari 2017.
Mark Lilla, ‘The Shipwrecked Mind. On Political Reaction’, in New York Review of Books, 2016, 168 blz.
Mark Lilla, ‘The End of Identity Liberalism’, in The New York Times, 18 november 2016.
Friedrich Hayek, The Constitution of Liberty, University of Chicago Press, 2011.
J.D. Vance, Hillbilly Elegy, A Memoir of a Family and Culture in Crisis, Harper, 2016.
Jean Claude Michea, L’empire du moindre mal. Essai sur la civilisation libérale, Flammarion, 2007.
Wolfgang Münchau, ‘A Warning For The Losers Of The Liberal Elite’, in Financial Times van 15 januari 2017.


Dit artikel verscheen in Streven van maart 2017.

Geen opmerkingen:

Brief aan Pascal Chabot

Beste Pascal Chabot , Met veel plezier heb ik uw nieuwe boek Avoir le temps. Essai de chronosophie (Puf) gelezen. Ik raad het iedereen aa...